ECLI:NL:CRVB:2017:580

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
15/5790 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als bedrijfsleider werkzaam was, had zich ziek gemeld met schouderklachten en later ook psychische klachten. Hij verzocht om een WIA-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde de uitkering. De verzekeringsarts van het Uwv had vastgesteld dat appellant benutbare mogelijkheden had en had beperkingen vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Na bezwaar en een herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 36,52%, maar het Uwv verleende alsnog geen WIA-uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarop hij in hoger beroep ging.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en voerde aan dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen urenbeperking van 4 uur per dag hadden aangenomen, zoals geadviseerd door zijn huisarts. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat de verzekeringsartsen van het Uwv onjuiste medische beperkingen hadden vastgesteld. De Raad bevestigde dat deelname aan het arbeidsproces mogelijk was, ondanks de depressieve klachten van appellant. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische gegevens correct had geïnterpreteerd en dat er geen reden was om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen. De arbeidsdeskundige had de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende gemotiveerd. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.

Uitspraak

15/5790 WIA
Datum uitspraak: 17 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 juli 2015, 15/1517 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Bakker hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2017. Voor appellant is verschenen mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk als bedrijfsleider bij een supermarkt voor 40 uur per week werkzaam geweest. Op 9 juli 2012 heeft hij zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld met schouderklachten
.Nadien heeft appellant ook psychische klachten gekregen.
1.2.
Naar aanleiding van een aanvraag van appellant voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv medisch onderzoek verricht, waarvan hij op 6 mei 2014 rapport heeft opgemaakt. Op basis van een door hem verricht oriënterend psychiatrisch onderzoek is hij er vanuit gegaan dat appellant lijdt aan een aanpassingsstoornis met depressieve en protestachtige aspecten. Als differentiële diagnose heeft hij matige depressie gesteld. Voorts is hij uitgegaan van de diagnoses pijn in de rechter dominante schouder, overgewicht en status na appendectomie. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant benutbare mogelijkheden heeft en de beperkingen voor het verrichten van arbeid vastgesteld in een zogenaamde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Daarbij zijn beperkingen aangenomen binnen de rubrieken Persoonlijk functioneren, Sociaal functioneren, Aanpassingen aan fysieke omgevingseisen, Dynamische handelingen en Statische houdingen. Aansluitend heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv appellant geschikt bevonden voor passende functies en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van minder dan 35%. Bij besluit van 22 mei 2014 heeft het Uwv in lijn daarmee vastgesteld dat appellant met ingang van 7 juli 2014 (de datum in geding) geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.3.
Naar aanleiding van het tegen dit besluit gerichte bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie verricht en de hoorzitting bijgewoond. Zij heeft het oordeel van de verzekeringsarts in haar rapport van 30 september 2014 grotendeels onderschreven. De door de verzekeringsarts opgestelde FML heeft zij op 30 september 2014 in verband met zowel de lichamelijke als de psychische klachten van appellant op enkele items aangepast. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft met inachtneming van de aangepaste FML deels nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 36,52%. Vervolgens heeft het Uwv het bezwaar van appellant bij besluit van
29 januari 2015 (het bestreden besluit) gegrond verklaard en aan appellant met ingang van
7 juli 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat geen aanknopingspunten bestaan voor het aannemen van de door appellant gestelde beperkingen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de in eerste aanleg aangevoerde gronden herhaald. Ter zitting heeft appellant bevestigd dat het hoger beroep zich voornamelijk richt tegen de weigering van de verzekeringsartsen om binnen de rubriek Werktijden een urenbeperking van 4 uur per dag aan te nemen. Voor het aannemen van zo’n urenbeperking bestaat volgens appellant aanleiding, omdat zijn huisarts daartoe in een brief van 3 juni 2015 heeft geadviseerd. Appellant heeft daarbij tevens gewezen op het Verzekeringskundig Protocol: Algemene inleiding, Overspanning, Depressieve stoornis van 19 december 2006.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat aanknopingspunten ontbreken om aan te nemen dat de verzekeringsartsen van het Uwv van onjuiste medische beperkingen zijn uitgegaan. Dit geldt in het bijzonder voor het niet aannemen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van de door appellant voorgestane urenbeperking.
4.2.
In haar rapport van 30 september 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellant, naast beperkingen als gevolg van schouderklachten, beperkingen kent als gevolg van een depressieve episode. Zij heeft overwogen dat de aanwezigheid van een depressieve stoornis niet impliceert dat deelname aan het arbeidsproces niet mogelijk is en dat deelname onder meer bijdraagt aan het geven van invulling en structuur aan de dag. In het eerder door de huisarts van appellant in een brief van 23 juni 2014 beschreven verlies aan dag- en nachtritme heeft zij aanleiding gezien om in de FML binnen de rubriek Werktijden een beperking op te nemen ten aanzien van het verrichten van nachtdiensten. Tevens heeft zij binnen deze rubriek vastgelegd dat appellant gemiddeld 8 uur per dag en 40 uur per week kan werken. In reactie op de door appellant in beroep overlegde brief van zijn huisarts van
3 juni 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een aanvullend rapport van
25 juni 2015 aan de hand van de criteria van de Standaard verminderde arbeidsduur inzichtelijk en gemotiveerd uiteengezet dat deze brief geen aanleiding geeft voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking. In dat verband heeft zij onder meer van belang geacht dat niet is gebleken van het bestaan van een ernstige psychiatrische stoornis bij appellant op de datum in geding. De Raad heeft geen reden om het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. In hoger beroep zijn geen medische gegevens ingebracht die aanleiding kunnen geven voor een ander oordeel.
4.3.
Wat betreft het beroep van appellant op het hiervoor in rechtsoverweging 3.1 genoemde protocol wijst de Raad op zijn vaste rechtspraak dat verzekeringsgeneeskundige protocollen zijn bedoeld als een hulpmiddel voor de verzekeringsarts bij het medisch onderzoek. Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 21 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:554). Niet is gebleken van een onjuiste toepassing door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het genoemde protocol.
4.4.
Nu geen aanleiding bestaat het resultaat van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onjuist te houden, bestaat geen aanleiding om, zoals door appellant verzocht, een onafhankelijke medische deskundige te benoemen.
4.5.
Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 6 oktober 2014 de medische geschiktheid van de uiteindelijk geselecteerde functies inzichtelijk en toereikend gemotiveerd, zodat geen aanleiding bestaat om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor ondeugdelijk te houden.
4.6.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

SS