ECLI:NL:CRVB:2017:561

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
15-6539 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie en afwijzing verzoek om bevordering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar de functie van senior GGP binnen de politie. Appellant, werkzaam sinds 1 mei 2006, had in 2012 verzocht om bevordering op basis van het loopbaanbeleid dat was vastgesteld in het kader van de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden binnen de politie. De korpschef had het verzoek afgewezen omdat appellant niet voldeed aan de vereiste beoordeling boven de norm. De beoordeling van appellant over de periode van 1 oktober 2011 tot 1 oktober 2012 was door het bevoegd gezag vastgesteld als 'voldoende' (C) op de meeste onderdelen, met enkele 'goede' (D) scores, maar niet voldoende om voor bevordering in aanmerking te komen.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van de korpschef ongegrond verklaard, omdat appellant niet had aangetoond dat de beoordeling op onvoldoende gronden berustte. In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de beoordeling van appellant in rechte standhoudt. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat de beoordeling niet op voldoende gronden berustte en dat de korpschef geen aanleiding had om een extra beoordeling voor de neventaak van appellant toe te staan, aangezien deze al was meegenomen in de oorspronkelijke beoordeling.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 16 februari 2017.

Uitspraak

15/6539 AW
Datum uitspraak: 16 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
19 augustus 2015, 13/1935 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.M. van Kerkvoorden hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft de korpschef een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Kerkvoorden. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Tamis en J. Nijgh.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 1 mei 2006 werkzaam in de functie van [functie a] - thans: generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) - bij de Groep [naam groep], [unit] van de dienst [dienst] van het voormalige Korps landelijke politiediensten (Klpd).
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche
(Hap II) (circulaire) in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782). Eén van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken ten aanzien van de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP
(schaal 8) is in het loopbaanbeleid onder meer als vereiste gesteld dat sprake is van vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm. Binnen het Klpd is het vereiste van een beoordeling boven de norm nader ingevuld: voor bevordering naar de functie van senior GGP dient sprake te zijn van een beoordeling met eindoordeel D (goed) of E (uitmuntend).
1.3.
Appellant heeft in 2012 verzocht om bevordering naar de functie van senior GGP op grond van het loopbaanbeleid. Naar aanleiding van dit verzoek is op 30 november 2012 door het bevoegd gezag een beoordeling vastgesteld over het functioneren van appellant over de periode van 1 oktober 2011 tot 1 oktober 2012. Het functioneren is op vier ‘(gedrags)competenties’ en drie ‘resultaten/taakafspraken’ als ‘voldoende’ (C) gewaardeerd en op twee ‘(gedrags)competenties’ en vier ‘resultaten/taakafspraken’ als ‘goed’ (D). De functievervulling in het geheel is beoordeeld als ‘voldoende’ (C).
1.4.
Bij besluit van 7 februari 2013 heeft de korpschef het verzoek om bevordering afgewezen op de grond dat geen sprake is van een beoordeling boven de norm.
1.5.
Bij besluit van 4 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft de korpschef de bezwaren tegen de besluiten van 30 november 2012 en van 7 februari 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant er niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. De korpschef heeft in voldoende mate de gegeven scores op de diverse onderdelen van de beoordeling beargumenteerd, terwijl appellant enkel de juistheid van de beoordeling betwist zonder dat met enig bewijs te onderbouwen. Voorts heeft de rechtbank geen reden tot twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de beoordeling.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3259) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op voldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het bestuursorgaan dit met concrete feiten onderbouwen. Niet doorslaggevend is dan of elk feit juist is vastgesteld of geduid, het gaat erom of het totale beeld van de beoordeling deze toetsing doorstaat.
4.2.
In het geval van appellant zijn geen negatieve oordelen gegeven, maar is zijn functioneren op alle (sub)onderdelen en over het geheel (ten minste) als voldoende, en dus positief, gewaardeerd, zodat het op de weg van appellant ligt om aannemelijk te maken dat deze beoordeling niet op voldoende gronden berust. Dat de in dit geval voorliggende beoordeling niet goed genoeg is voor bevordering van appellant naar de functie van senior GGP levert geen grond op om de bewijslast in gevallen als deze bij het bestuursorgaan te leggen. Verwezen wordt naar genoemde uitspraak van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3259.
4.3.
Appellant heeft betoogd dat hij op grond van zijn capaciteiten, ervaring en competenties voor bevordering in aanmerking had moeten komen. Dit betoog slaagt niet. In de in het beoordelingsformulier weergegeven toelichting bij de onderdelen met de zogenaamde
C-scores zijn de diverse aspecten van het functioneren van appellant uitvoerig besproken en onderbouwd met concrete voorbeelden. Hieruit volgt dat met name de houding en het gedrag van appellant ertoe hebben geleid dat het eindoordeel niet hoger dan een C (voldoende) is geworden. Dat appellant meent dat hij op grond van zijn capaciteiten, ervaring en competenties voor bevordering in aanmerking had moeten komen, kan er dan ook niet toe leiden dat de beoordeling met eindoordeel C niet op voldoende gronden berust.
4.4.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat sprake is van rechtsongelijkheid. Collega V, werkzaam binnen dezelfde unit, mocht na een beoordeling met dezelfde scores een extra beoordeling vragen voor zijn neventaak als diplomatiek beveiliger. Met deze extra beoordeling kwam V alsnog voor bevordering in aanmerking. Appellant is een extra beoordeling voor zijn neventaak als schipper van het LOG Water geweigerd. De Raad is van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen, nu de korpschef de neventaak van appellant al had meegenomen in de op 30 november 2012 vastgestelde beoordeling en zijn functioneren ter zake als ‘goed’ heeft beoordeeld. Voor een extra beoordeling voor de neventaak van appellant bestond in zijn geval dus geen aanleiding.
4.5.
Appellant heeft ter zitting van de Raad nog gesteld dat met deze beoordeling sprake is van een afrekening. Zijn leidinggevende Nijgh heeft dit ter zitting uitdrukkelijk ontkend en in de gedingstukken zijn voor de juistheid van de stelling van appellant verder geen aanknopingspunten gevonden. Deze stelling treft daarom geen doel.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de beoordeling in rechte standhoudt. Nu appellant geen zelfstandige beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de afwijzing van het verzoek om bevordering, houdt ook die afwijzing, vanwege het ontbreken van een beoordeling boven de norm, in rechte stand. Dit betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2017.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.A.E. Bon

HD