Uitspraak
19 augustus 2015, 13/1935 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar de functie van senior GGP binnen de politie. Appellant, werkzaam sinds 1 mei 2006, had in 2012 verzocht om bevordering op basis van het loopbaanbeleid dat was vastgesteld in het kader van de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden binnen de politie. De korpschef had het verzoek afgewezen omdat appellant niet voldeed aan de vereiste beoordeling boven de norm. De beoordeling van appellant over de periode van 1 oktober 2011 tot 1 oktober 2012 was door het bevoegd gezag vastgesteld als 'voldoende' (C) op de meeste onderdelen, met enkele 'goede' (D) scores, maar niet voldoende om voor bevordering in aanmerking te komen.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van de korpschef ongegrond verklaard, omdat appellant niet had aangetoond dat de beoordeling op onvoldoende gronden berustte. In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de beoordeling van appellant in rechte standhoudt. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat de beoordeling niet op voldoende gronden berustte en dat de korpschef geen aanleiding had om een extra beoordeling voor de neventaak van appellant toe te staan, aangezien deze al was meegenomen in de oorspronkelijke beoordeling.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 16 februari 2017.