ECLI:NL:CRVB:2017:558

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
16/1188 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de overgang naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie en de toepassing van de matching-regeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, een politieambtenaar, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef van politie om hem over te plaatsen naar de LFNP-functie van Docent B. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat onhoudbaar was. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en benadrukte dat het aan de appellant is om aan te tonen dat de matching niet correct is uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de keuze voor het domein Ondersteuning niet onjuist was en dat de korpschef op goede gronden de LFNP-functie aan appellant had toegekend. De Raad verwierp ook het beroep van appellant op de hardheidsclausule, omdat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de omstandigheden van appellant geen onbillijkheid van overwegende aard opleverden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

16/1188 AW
Datum uitspraak: 16 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2016, 14/4536 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Scheggetman hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vastgesteld op de functie van [naam functie], salarisschaal 9.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Docent B, met als vakgebied Docenten, gewaardeerd in salarisschaal 9. Bij besluit van 12 juni 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft de juistheid van die uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vooropgesteld wordt dat de Raad in zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat er aan de inhoud of wijze van totstandkoming van de Regeling overgang naar een LFNP functie (Regeling) zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten en dat de transponeringstabel, hoewel deze het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen reden om daarover hier anders te oordelen.
4.2.
Appellant heeft betoogd dat de korpschef bij de keuze voor het domein Ondersteuning in strijd heeft gehandeld met artikel 3, vierde lid, van de Regeling, nu de korpschef ten onrechte niet de door de Regeling voorgeschreven volgorde heeft gehanteerd, waarbij eerst het meest vergelijkbare domein dient te worden bepaald en vervolgens pas het meest vergelijkbare vakgebied. Appellant heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de rechtbank
Noord-Holland van 20 mei 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:4736. De rechtsvragen die met dit betoog worden opgeworpen, heeft de Raad reeds beantwoord in zijn uitspraak van 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710. De overwegingen in deze uitspraak, waarbij de Raad blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat het betoog reeds hierom faalt.
4.3.1.
Appellant heeft betoogd dat het resultaat van de matching onhoudbaar is te achten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat wat betreft zijn (korps)functie niet het domein Ondersteuning het meest vergelijkbaar is, maar het domein Uitvoering. Appellant traint als ‘operationeel docent’ (toekomstige) executieve politieambtenaren. Hij geeft weliswaar les, maar het gaat daarbij om lessen in de praktijk waarbij operationele taken worden verricht in gevaarvolle situaties met alle risico’s van dien.
4.3.2.
De functie van [naam functie] is blijkens de korpsfunctiebeschrijving, gelezen in samenhang met de bijbehorende Takenmatrix IBT, in het bijzonder gericht op het ontwikkelen, implementeren en geven van geïntegreerde opleidingen en trainingen geweldsbeheersing alsmede het begeleiden/adviseren op dat terrein. De kern van de korpsfunctie van appellant bestaat aldus uit kennisoverdracht en/of het bijbrengen van vaardigheden. Voor zover de feitelijke situatie zou afwijken van de beschrijving van de korpsfunctie, geldt dat de functiebeschrijving leidend is bij de matching en dat het voor rekening en risico van appellant komt dat hij heeft berust in zijn uitgangspositie. Het voorgaande in aanmerking genomen, acht de Raad de keuze voor het domein Ondersteuning niet onjuist (vergelijk de al genoemde uitspraak van 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710).
4.4.
In aanmerking genomen dat het hoofdbestanddeel van de korpsfunctie van appellant bestaat uit kennisoverdracht en/of het bijbrengen van vaardigheden, heeft de korpschef op goede gronden de LFNP-functie van Docent B, met als vakgebied Docenten, aan appellant toegekend.
4.5.
De conclusie is dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De enkele stelling dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende voor de conclusie dat het resultaat van de matching (anderszins) onhoudbaar is te achten.
4.6.1.
Het betoog van appellant dat zijn beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in
artikel 5, vierde lid, van de Regeling ten onrechte is verworpen, slaagt evenmin. De korpschef heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door appellant naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie in de zin van deze bepaling. Uit de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013 volgt dat het een bewuste keuze is geweest om docenten onder te brengen in het domein Ondersteuning.
4.6.2.
Dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie is bovendien inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en is ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw. Voor zover appellant zich beroept op een verschraling van zijn taken en verantwoordelijkheden leidt dit niet tot een ander oordeel. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene kan niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De Raad verwijst naar de meergenoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550.
4.6.3.
Daarbij komt dat bij de overgang naar het LFNP feitelijk niets wijzigt aan de opgedragen werkzaamheden tot het moment waarop de ambtenaar in het kader van de vorming van de nationale politie wordt geplaatst of wordt aangewezen als herplaatsingskandidaat. De Raad tekent overigens nog aan dat - zoals ook is vermeld in de toelichting op artikel 8 van de Regeling - in artikel 6 van het Besluit bezoldiging politie is vastgelegd dat geen enkele ambtenaar er door de invoering van het LFNP in salaris op achteruit gaat. De voor de ambtenaar geldende salarisschaal en de vooruitzichten in die schaal blijven gegarandeerd, alsmede de rang van de ambtenaar, aldus de toelichting. Ook de executieve status van de ambtenaar is volgens die toelichting gewaarborgd. Verwezen wordt in dat verband naar artikel 99i, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie. Er is dan ook geen grond om aan te nemen dat appellant negatieve (financiële) gevolgen zal ondervinden van het bestreden besluit (vergelijk de uitspraak van 25 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3173).
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) P.W.J. Hospel

HD