ECLI:NL:CRVB:2017:556

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
15/3561 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling en bevordering van politieambtenaar binnen het HAP II-beleid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de korpschef van politie tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de bevordering van een politieambtenaar, betrokkene, naar de functie van senior GGP. Betrokkene had in december 2012 verzocht om bevordering, maar zijn verzoek werd afgewezen op basis van een beoordeling die niet voldeed aan de norm van 80% uitstekende scores. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling van betrokkene niet in lijn was met eerdere beoordelingen en dat de korpschef zijn beoordelingsruimte had overschreden. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de korpschef ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de invulling van het criterium 'boven de norm' door de voormalige regiopolitie redelijk was en dat betrokkene voldeed aan de voorwaarden voor bevordering. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank, maar voegde toe dat de beoordeling niet afhankelijk mag zijn van het doel ervan. De uitspraak benadrukt de noodzaak van consistentie in beoordelingen en de toepassing van beleidscriteria in het kader van het HAP II-beleid.

Uitspraak

15/3561 AW, 15/5511 AW
Datum uitspraak: 16 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 april 2015, 14/5298 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.J.M. van den Berg een verweerschrift ingediend en tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.M. Suijs. Betrokkene is verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is als politieambtenaar aangesteld bij de voormalige regiopolitie
[regio] , thans de Eenheid [locatie] .
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn vastgelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782; circulaire).
1.3.
Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’. In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.
1.4.
Bij de voormalige regiopolitie [regio] is het criterium van een beoordeling ‘boven de norm’ zodanig ingevuld dat 80% van de beoordeelde competenties de score uitstekend (4) moeten hebben. De bevordering is bedoeld voor politieambtenaren die bovenmatig functioneren. Daarbij is aansluiting gezocht bij het beleid ten aanzien van het bevorderen bij excellerend presteren. Een medewerker kon op basis van dit beleid eerder bevorderd worden indien zijn functioneren als uitmuntend en voortreffelijk te kwalificeren was. In het Regionaal Management Team van het voormalige korps [regio] is de norm van ‘80% uitstekend’ na overleg met de ondernemingsraad vastgesteld. Er is voor een percentage gekozen, omdat meerdere functies met een verschillend aantal competenties op grond van het loopbaanbeleid HAP II voor bevordering in aanmerking kwamen.
1.5. Betrokkene heeft in december 2012 verzocht om bevordering naar de functie van senior GGP.
1.6.
Naar aanleiding van dit verzoek is op 12 augustus 2013 een conceptbeoordeling over de periode tot en met 31 december 2012 opgesteld. In de beoordeling zijn acht competenties betrokken. De beoordelaar heeft het functioneren van betrokkene op elk van de competenties uitvoerig beschreven, resulterend in een eindscore per competentie. De beoordelaar heeft op de competenties integriteit, professionaliteit/vakmanschap, klantgerichtheid, analytisch vermogen, collegialiteit en organiseren van het werk score 4 toegekend en op de competenties eigenstandigheid en inlevingsvermogen score 3/4 (1=onvoldoende, 2=matig, 3=voldoende
en 4=uitstekend).
1.7.
Op 27 november 2013 heeft de districtschef de beoordeling vastgesteld. Uit de bij die beoordeling behorende bijlage van 26 november 2013 volgt dat de districtschef, overeenkomstig zijn voornemen hiertoe, waarop betrokkene en de beoordelaar hun zienswijze hebben gegeven, de door de beoordelaar opgemaakte conceptbeoordeling met toepassing van artikel 7, zevende lid, van het Beoordelingsreglement 2005 heeft gewijzigd. Aan die wijziging ligt ten grondslag dat de conceptbeoordeling niet in lijn is met de door dezelfde beoordelaar opgemaakte beoordeling van 10 april 2013 over grotendeels dezelfde periode, welke beoordeling (ongewijzigd) op 16 mei 2013 is vastgesteld en waartegen betrokkene geen bezwaar heeft gemaakt. De districtschef heeft de door de beoordelaar toegekende scores 4 laten vervallen en vervangen door de hierna volgende kwalificaties die de beoordelaar in de beoordeling van 10 april 2013 heeft gegeven: integriteit: goed, professionaliteit/vakmanschap: ruim voldoende, klantgerichtheid: ruim voldoende, analytisch vermogen: ruim voldoende, collegialiteit: goed en organiseren van het werk: goed. De scores “ruim voldoende” en “goed” komen overeen met een score 3/4, zodat alle acht competenties zijn beoordeeld met “voldoende/uitstekend”.
1.8.
Bij besluit van 19 december 2013 is afwijzend beslist op het verzoek om bevordering. Daaraan ligt ten grondslag dat de beoordeling niet voldoet aan de norm van ‘80% uitstekend’.
1.9.
Bij besluit van 26 juni 2014 (bestreden besluit) heeft appellant de bezwaren tegen de besluiten van 27 november 2013 en 19 december 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over griffierecht en proceskosten - het beroep ongegrond verklaard, voor zover gericht tegen de handhaving van het besluit van 27 november 2013, het beroep gegrond verklaard, voor zover gericht tegen de handhaving van het besluit van 19 december 2013, het bestreden besluit in zoverre vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 19 december 2013 gegrond verklaard, het besluit van
19 december 2013 herroepen en appellant opgedragen betrokkene te bevorderen naar de functie van Senior GGP met ingang van de datum waarop hij aan alle voorwaarden voldeed.
2.1.
Aan het oordeel over de beoordeling ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. Appellant heeft in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 7, zevende lid, van het Beoordelingsreglement 2005 om de door de beoordelaar opgemaakte conceptbeoordeling te wijzigen en in overeenstemming te brengen met de beoordeling van 10 april 2013. Betrokkene heeft geen bezwaar gemaakt tegen de, op 16 mei 2013 vastgestelde, beoordeling van 10 april 2013, opgemaakt in het kader van het volgen van een opleiding. Appellant mocht de beoordeling in het kader van het HAP II-beleid in lijn brengen met de beoordeling van 10 april 2013, omdat de wijze van functioneren en de beoordeling die aan de verschillende competenties wordt gegeven niet afhankelijk behoort te zijn van het doel van de beoordeling. Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bij het besluit van 27 november 2013 vastgestelde beoordeling onhoudbaar is.
2.2.
Aan het oordeel over de bevordering naar de functie van senior GGP ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. Appellant heeft de grenzen van zijn beoordelingsruimte overschreden met de invulling van het criterium ‘boven de norm’. Nu niet in geschil is dat de norm ‘voldoende’ (3) is, kan een beoordeling met een eindscore hoger dan voldoende niet in redelijkheid anders worden aangemerkt dan als een beoordeling ‘boven de norm’. Het functioneren van betrokkene is op alle acht beoordeelde competenties beter dan voldoende en daarmee boven de norm beoordeeld, zodat betrokkene voldeed aan alle voorwaarden voor bevordering naar de functie van Senior GGP.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de voormalige regiopolitie [regio] een onjuiste invulling heeft gegeven aan het criterium ‘boven de norm’.
3.2.
In zijn voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft betrokkene aangevoerd dat op alle acht competenties score 4 (uitstekend) had moeten worden toegekend, zodat sprake is van een beoordeling ‘boven de norm’. De beoordelaar heeft volgens betrokkene de scores weloverwogen toegekend en bovendien duidelijk gemotiveerd waar de verschillen in de beoordelingen vandaan komen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Onder verwijzing naar de uitspraken van 30 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2551 en ECLI:NL:CRVB:2015:2552) en 19 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1850) is de Raad van oordeel dat de beheerders van de voormalige politiekorpsen de bevoegdheid toekwam een nadere invulling te geven aan het begrip ‘boven de norm’ en dat met de in de voormalige regiopolitie [regio] daaraan gegeven invulling in de vorm van een rekenkundig criterium - ten minste 80% van de competenties met de score uitstekend (4) - binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gebleven.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt.
4.3.
Ten aanzien van de beoordeling volgt de Raad het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd. De uitgebreide beschrijving van het functioneren van betrokkene op de acht competenties in de beoordeling van 10 april 2013, die grotendeels op dezelfde periode betrekking heeft, is identiek aan de beschrijving in de beoordeling van 12 augustus 2013. Dat de beoordeling van 10 april 2013 is opgemaakt in het kader van het volgen van een opleiding en dat de beoordelaar, zoals hij bij brief van 14 december 2013 heeft verklaard, de waardering in de beoordeling van 10 april 2013 wat omlaag heeft afgerond om betrokkene voldoende uitdaging te laten houden om zich nog verder te ontwikkelen en hiermee de opleiding met goed gevolg af te ronden, is onvoldoende om te oordelen dat de beoordeling van 27 november 2013 wat betreft de scores op de verschillende competenties niet in lijn met de eerder vastgestelde en in rechte vaststaande beoordeling mocht worden gebracht. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat de beoordeling niet afhankelijk dient te zijn van het doel ervan. Overigens, ook indien wel van de door de beoordelaar op 12 augustus 2013 opgemaakte beoordeling zou moeten worden uitgegaan (zes keer een 4 en twee keer een 3/4), zou niet aan het criterium 80% uitstekend zijn voldaan. Betrokkene heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de scores in de vastgestelde beoordeling van 27 november 2013 onhoudbaar zijn en dat aan alle acht competenties score 4 (uitstekend) had moeten worden toegekend.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van betrokkene niet slaagt.
4.5.
De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit, in zijn geheel, ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 juni 2014 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2017.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.A.E. Bon

HD