ECLI:NL:CRVB:2015:2552

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2015
Publicatiedatum
30 juli 2015
Zaaknummer
13-5258 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • R. Kooper
  • L.J.A. Damen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag doorstroming naar senior Gebiedsgebonden Politie en beoordeling van het begrip 'boven de norm' in het loopbaanbeleid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om doorstroming naar de functie van senior Gebiedsgebonden Politie (GGP) door de korpschef van politie. De betrokkene, een politieambtenaar, had verzocht om bevordering, maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de vereisten van het loopbaanbeleid, dat een beoordeling 'uitstekend' vereiste voor doorstroming. De korpschef had de bevoegdheid om het begrip 'boven de norm' nader in te vullen, maar de rechtbank oordeelde dat deze invulling onjuist was. De korpschef ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de korpschef niet de bevoegdheid had om het begrip 'boven de norm' te interpreteren. De Raad oordeelde dat de korpschef binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling was gebleven en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de betrokkene werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

13/5258 AW, 14/2725 AW
Datum uitspraak: 30 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
16 augustus 2013, 13/1063 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio IJsselland, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens de korpschef heeft mr. A.M.A.C. Theunissen hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De korpschef heeft desgevraagd nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 13/5222 AW, 13/5259 AW,
13/6839 AW, 14/968 AW, 14/4267 AW en 14/3491 AW, plaatsgevonden op 7 mei 2015. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. H. Yildiz. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Theunissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is sinds 6 november 2000 als politieambtenaar aangesteld bij de voormalige politieregio IJsselland, laatstelijk in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP).
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn vastgelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782, circulaire).
1.3.
Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de doorstroming van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is onder meer als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.
1.4.
Het loopbaanbeleid is door de vijf voormalige politieregio’s van Oost-Nederland nader uitgewerkt in het kaderdocument “Uitvoering Landelijk Loopbaanbeleid Doorstroming Executieven in de GGP ten behoeve van de korpsen binnen de eenheid Oost-Nederland” van 1 december 2011 (kaderdocument). In het kaderdocument is vastgelegd dat voor de vijf korpsen binnen Oost-Nederland ruimte bestaat voor beslissingen dan wel concretisering op een aantal punten; één van die punten is de eis van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen de verwachte geschiktheid voor
senior GGP’.
1.5.
De korpsleiding en de ondernemingsraad van de politieregio IJsselland hebben, voor zover hier van belang, tijdens een overleg op 15 december 2011 uitgesproken dat de bevordering van generalist GGP naar senior GGP is bedoeld voor politieambtenaren die zeer goed functioneren. De korpsleiding heeft besloten dat tot bevordering wordt overgegaan indien sprake is van een “uitstekende” beoordeling en de teamchef positief adviseert over de geschiktheid voor senior GGP. Om aan de bezwaren van de ondernemingsraad tegemoet te komen, is een commissie ingesteld die bij wijze van hardheidsclausule heeft geadviseerd over de geschiktheid van 86 politieambtenaren met een “goede” beoordeling die tegen “uitstekend” aan zitten. De verzoeken van deze ambtenaren om door te stromen zijn onder meer beoordeeld op het criterium dat op de competenties besluitvaardigheid en samenwerken minimaal één 3 moet zijn gescoord en op de andere competentie minimaal een 2.
1.6.
Op 10 juli 2012 heeft betrokkene verzocht om doorstroming naar de functie van senior GGP. De korpschef heeft vervolgens het functioneren van betrokkene in de periode van
30 november 2011 tot en met 26 september 2012 beoordeeld met het eindresultaat “Goed. Competenties zijn overwegend op niveau 2, geen onder niveau 1. Resultaatafspraken zijn (ruim) gehaald.” Tegen deze op 14 januari 2013 vastgestelde beoordeling heeft betrokkene geen bezwaar gemaakt.
1.7.
Bij besluit van 25 september 2012 heeft de korpsbeheerder - voor zover thans van
belang - betrokkenes verzoek om doorstroming afgewezen, op de grond dat een recente beoordeling met een eindscore “uitstekend” ontbreekt. Dit afwijzingsbesluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 26 maart 2013 (bestreden besluit 1). Aan zijn besluitvorming heeft de korpschef het loopbaanbeleid, het kaderdocument en de uitkomst van het overleg tussen de korpsleiding en de ondernemingsraad ten grondslag gelegd en overwogen dat betrokkene niet voldoet aan de nadere vereisten voor doorstroming, omdat haar “goede” beoordeling blijkens het advies van de commissie niet tegen “uitstekend” aan zit.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit 1 vernietigd. Overwogen is dat de korpschef het verzoek van betrokkene op onjuiste gronden heeft afgewezen, zodat het bestreden besluit 1 een deugdelijke grondslag ontbeert. De circulaire kent de korpschef niet de bevoegdheid toe een nadere uitleg en invulling te geven aan het in de circulaire genoemde begrip “boven de norm”. Dit heeft tot gevolg dat het begrip “boven de norm” - ondanks de verschillen in systemen tussen de regiokorpsen - landelijk en uniform uitgelegd moet worden als het eerstvolgende beoordelingsniveau boven “voldoende” en dat is “goed”.
3. De korpschef heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank het bestreden besluit 1 ten onrechte heeft vernietigd, omdat volgens hem de circulaire aan de regiokorpsen de bevoegdheid toekent een nadere invulling te geven aan het begrip “boven de norm” en deze invulling redelijk is.
4.1.
Bij besluit van 14 april 2014 (bestreden besluit 2) heeft de korpschef opnieuw op het bezwaar van betrokkene beslist, dit ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek om bevordering gehandhaafd, thans op de grond dat betrokkene - gelet op het negatieve advies van haar teamchef - niet voldoet aan het vereiste van verwachte geschiktheid voor senior GGP. Het bestreden besluit 2 dient met toepassing van artikel 6:19 in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het geding te worden betrokken.
4.2.
Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit 2 aangevoerd dat de korpschef haar verzoek ten onrechte heeft afgewezen, nu een oordeel over de verwachte geschiktheid ontwikkelpunten mag bevatten en zij voorts na een sollicitatieronde geschikt is bevonden voor een functie op schaalniveau 8 (wijkagent B).
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Zoals onder 1.7 is overwogen, heeft de korpschef bij de beoordeling van aanvragen om doorstroming naar de functie van senior GGP toepassing gegeven aan het loopbaanbeleid, het kaderdocument en de uitkomst van het ter uitwerking van dat document tussen de korpsleiding en de ondernemingsraad gevoerde overleg. Zoals de korpschef terecht heeft betoogd, kwam aan de toenmalige beheerders van de korpsen die vielen onder de politieregio’s van Oost-Nederland de bevoegdheid toe voor de politieregio IJsselland aan het in het loopbaanbeleid en het kaderdocument opgenomen begrip “boven de norm” een nadere invulling te geven. De toenmalige korpsbeheerder van de politieregio IJsselland was tot 2013 bevoegd om te beslissen over het bevorderen van medewerkers en had dus ruimte om binnen de (nieuwe) kaders van het loopbaanbeleid en het kaderdocument op korpsniveau over de voorwaarden voor bevordering te beslissen. De Raad verwijst in dit verband ook naar de in hoger beroep overgelegde brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 26 oktober 2012, waarin is vermeld dat het vaststellen van het begrip ‘beoordeling boven de norm’ per korps in overleg met de eigen ondernemingsraad dient te geschieden en het niet aan het Centraal Georganiseerd Overleg Politie is om hier een afweging in te maken.
5.2.
Met de keuze om het begrip “boven de norm” zo in te vullen dat alleen diegenen met het beoordelingsresultaat “uitstekend” dan wel “tegen uitstekend aan” voor bevordering in aanmerking komen - én over een positief advies over hun verwachte geschiktheid
beschikken - is de korpschef gebleven binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Dat met de circulaire is beoogd het loopbaanbeleid onder meer met het oog op de komst van de Nationale Politie per 1 januari 2013 te harmoniseren, neemt niet weg dat de systemen en de normering op het terrein van beoordelen en bevorderen van de voormalige regiokorpsen tot die tijd onderlinge verschillen vertoonden. In het loopbaanbeleid is met zoveel woorden vermeld dat die verschillen geen beletsel zijn om te kunnen vaststellen of een medewerker ten minste voldoende functioneert. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, volgt hieruit niet dat de enig mogelijke uitleg van het begrip ‘boven de norm’ het eerstvolgende niveau na “voldoende” is.
5.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van de korpschef slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep van betrokkene ongegrond worden verklaard. Aan het bestreden besluit 2 komt daarom de grondslag te ontvallen, zodat dit zal worden vernietigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 maart 2013 ongegrond;
- vernietigt het besluit van 14 april 2014.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en R. Kooper en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2015.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) B. Rikhof

HD