ECLI:NL:CRVB:2017:551

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
16/3061 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag wegens arbeidsongeschiktheid en de bevoegdheid van de staatssecretaris

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de staatssecretaris van Financiën. Appellant was sinds 1 november 1998 in vaste dienst bij een overheidsdienst en was op 17 februari 2011 door de bedrijfsarts blijvend arbeidsongeschikt geacht voor zijn functie. Na een periode van ziekte en re-integratie, waarbij appellant tijdelijke en beperkte taken uitvoerde, verleende de staatssecretaris op 15 mei 2014 ontslag aan appellant op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid, niet zijnde op medische gronden. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en uiteindelijk hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet bevoegd was om appellant ontslag te verlenen op andere dan medische gronden, aangezien appellant na de beoordeling van de bedrijfsarts niet beter was gemeld. De Raad oordeelde dat de taken die appellant na zijn ziekte heeft uitgevoerd niet als nieuw opgedragen werk konden worden aangemerkt, maar slechts tijdelijke taken waren in het kader van zijn re-integratie. De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris herroepen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 2.001,08 bedragen.

Uitspraak

16/3061 AW
Datum uitspraak: 16 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
22 maart 2016, 15/167 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2016. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A.T. Salden en E. van Dieperbeek-Peters.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1 november 1998 in vaste dienst bij de [naam dienst] , laatstelijk in de functie van [naam functie A] bij het [naam centrum] ) te [plaatsnaam] .
1.2.
Op 15 maart 2010 is appellant uitgevallen voor zijn werk als [naam functie B] wegens ziekte. Op 31 mei 2010 is appellant hersteld gemeld en op 25 juni 2010 is hij wederom volledig uitgevallen wegens ziekte.
1.3.
Op 17 februari 2011 heeft de bedrijfsarts appellant blijvend arbeidsongeschikt geacht voor zijn eigen werk/werkplek en geadviseerd om over te gaan tot tweede spoor-re-integratie.
1.4.
Bij besluit van 19 februari 2013 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen appellant met ingang van 6 april 2013 een WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,96% met als eerste ziektedag 15 maart 2010.
1.5.
In april 2013 is appellant weer begonnen met het verrichten van werkzaamheden binnen [naam centrum] . Vanaf mei 2013 wordt hij begeleid door bureau Effectyf. Dit bureau heeft op 16 september 2013 een eindrapportage uitgebracht.
1.6.
Na een aantal incidenten vanaf begin augustus 2013 heeft de staatssecretaris appellant bij besluit van 8 oktober 2013 hangende nader onderzoek de toegang tot de dienstgebouwen ontzegd.
1.7.
Na het voornemen daartoe bekend te hebben gemaakt en na kennis genomen te hebben van de zienswijze van appellant, heeft de staatssecretaris hem bij besluit van 15 mei 2014 op grond van artikel van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement per 1 juni 2014 ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
1.8.
Bij besluit van 5 december 2014 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen het besluit van 15 mei 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat zijn medische problematiek onvoldoende is meegewogen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 30 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:249) geldt dat in geval de ambtenaar als gevolg van ziekte of gebrek ongeschikt is voor zijn functie, het bestuursorgaan niet bevoegd is hem ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid op andere dan medische gronden.
4.2.
De bedrijfsarts heeft appellant op 17 februari 2011 blijvend arbeidsongeschikt geacht voor zijn werk als [naam functie B] . Niet is gebleken dat het aan appellant opgedragen werk na dit oordeel van de bedrijfsarts is gewijzigd. Anders dan de staatssecretaris meent, kunnen de taken die appellant vanaf april 2013 heeft uitgevoerd niet worden aangemerkt als nieuw opgedragen werk. Er is geen besluit waaruit blijkt dat de staatssecretaris appellant ander werk heeft opgedragen. Verder is uit de stukken en het verhandelde ter zitting van de Raad gebleken dat de taken die appellant vanaf april 2013 heeft uitgevoerd slechts tijdelijke en beperkte taken waren in het kader van zijn terugkeer in het werkproces. Appellant ging op dat moment voor het eerst weer aan het werk na een afwezigheid van bijna drie jaar wegens ziekte. De werkzaamheden die appellant ging verrichten, namen geen volledige werkweek in beslag. Hij kreeg begeleiding in de vorm van coachingsgesprekken ten behoeve van zijn
re-integratie. Blijkens de eindrapportage van bureau Effectyf was wel een taak gevonden die appellant kon uitvoeren, maar geen vaste passende functie. Nu niet is gebleken dat appellant na 17 februari 2011 beter is gemeld, volgt uit het voorgaande dat hij ten tijde van het ontslag onverminderd op medische gronden ongeschikt was voor zijn functie. De staatssecretaris was daarom niet bevoegd appellant ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid op andere dan medische gronden.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad - met gegrondverklaring van het beroep - het bestreden besluit vernietigen. De Raad zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en het besluit van 15 mei 2014 herroepen.
5. Aanleiding bestaat om de staatssecretaris te veroordelen in de kosten van appellant. Deze worden begroot op € 990,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, op € 990,- en € 1,92 voor verleende rechtsbijstand en reiskosten in beroep en op € 19,16 voor reiskosten in hoger beroep, in totaal € 2.001,08.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 5 december 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 15 mei 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het
vernietigde besluit;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 416,- vergoedt;
- veroordeelt de staatssecretaris in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.001,08.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD