ECLI:NL:CRVB:2017:540
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van een boete opgelegd wegens het verzwegen van hennepkwekerij in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die bijstand ontving, had zijn inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van hennepteelt in zijn woning. Het college van burgemeester en wethouders van Deventer had daarop de bijstand van de appellant ingetrokken en een boete opgelegd van € 3.108,12, gelijk aan 100% van het nettobedrag van de verstrekte bijstand over de periode waarin de schending plaatsvond. De rechtbank had deze boete verlaagd naar € 3.100,- omdat het college verzuimd had het boetebedrag af te ronden.
In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat er dringende redenen waren om van de boete af te zien, gezien zijn financiële situatie. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van onaanvaardbare sociale of financiële consequenties van de boete. De Raad heeft ook de hoogte van de boete heroverwogen en vastgesteld dat deze, rekening houdend met de financiële omstandigheden van de appellant, op € 2.358,89 moest worden vastgesteld. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze de boete op € 3.100,- had vastgesteld en bepaalde dat het college de proceskosten van de appellant in hoger beroep moest vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de mogelijkheid voor het college om boetes op te leggen bij schendingen, maar ook de noodzaak om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen bij het vaststellen van de hoogte van de boete.