ECLI:NL:CRVB:2017:537
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- O.L.H.W.I. Korte
- W.F. Claessens
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot onroerend goed in Turkije
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante ontving van 2 maart 2006 tot en met 5 mei 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de bijstand herzien en teruggevorderd, omdat appellante en haar echtgenoot niet hadden gemeld dat zij onroerend goed in Turkije bezaten. Dit onroerend goed bestond uit twee appartementen en landbouwgrond, met een gezamenlijke waarde van € 153.000,-. Het college stelde dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden, omdat zij niet had gemeld dat zij over dit vermogen beschikte, waardoor zij geen recht op bijstand had.
De Raad heeft vastgesteld dat het college bevoegd was om onderzoek te doen naar de juistheid van de verstrekte gegevens. Appellante voerde aan dat er geen aanleiding was voor het onderzoek en dat er inbreuk was gemaakt op haar privacy. De Raad oordeelde dat het college op basis van artikel 53a van de WWB gerechtigd was om onderzoek te doen en dat de inbreuk op de privacy niet onevenredig was in het licht van de doelen die met het onderzoek werden gediend. De Raad bevestigde dat het college geen voorafgaand contact met appellante hoefde te hebben, omdat dit het onderzoek had kunnen doorkruisen.
Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad wees ook de verzoeken om proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding voor was.