Uitspraak
mr. G.J.M. Naber.
OVERWEGINGEN
“Uit het gehouden huisbezoek is gebleken dat de oom zich voorstelde als de hoofdbewoner en ook daadwerkelijk ingeschreven staat op het adres in de BRP. (…) De kamer die getoond werd als zijnde van de student, ook door de oom werd gebruikt. Tevens lagen er in de gehele woning persoonlijke spullen en kleding van de oom. Uit het gehouden huisbezoek is gebleken dat er op basis van de afgelegde verklaring van de oom, er spullen aanwezig waren van de student echter is er geen enkele administratie en of zijn er schoolspullen aangetroffen welke gerelateerd kunnen worden aan de student. (…) Er is niet aannemelijk gemaakt dat de student [S.] zijn hoofdverblijf heeft op het BRP inschrijf adres.”
brp-adres woonde. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij wel op het brp-adres woonde, heeft appellant erop gewezen dat niet alleen zijn kleding en laptop, maar ook zijn studieboeken, administratie, post, scheermesjes en tandenborstel op dat adres lagen. Deze zaken zijn echter niet getoond tijdens het huisbezoek. Ter verklaring van deze omstandigheid heeft appellant betoogd dat zijn oom niet kon weten of vermoeden dat hij deze zaken aan de controleurs moest laten zien. De controleurs hebben hem niet gevraagd om dergelijke zaken te laten zien. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de verklaring van zijn oom onjuist is opgetekend. De oom heeft nooit gezegd dat appellant weg moet als hij in de kamer van appellant wenst te overnachten. De strekking van hetgeen zijn oom heeft gezegd, is dat als appellant niet op het brp-adres overnacht, hij weleens in de kamer van appellant overnacht. Ter ondersteuning van deze stelling heeft appellant een nadere verklaring van zijn oom overgelegd. Voorts heeft appellant naar voren gebracht dat de controleurs ten onrechte geen nadere vragen aan zijn oom hebben gesteld over de frequentie van diens overnachtingen op het brp-adres. Blijkens de nadere verklaring van zijn oom overnacht hij slechts één à twee keer per maand op het brp-adres.
(of hoe vaak per maand) de oom in de kamer van appellant overnachtte. Vragen hierover zijn ofwel niet gesteld, ofwel niet adequaat beantwoord zonder dat dit tot nadere vragen heeft geleid. De in de slotzin van het rapport vermelde conclusie dat niet aannemelijk is gemaakt dat de studerende zijn hoofdverblijf op het brp‑adres heeft, wekt bovendien de indruk dat de controleurs zich bij hun onderzoek de bewijsposities van de minister en de studerende onvoldoende hebben gerealiseerd.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 25 juni 2015;
- herroept het besluit van 27 februari 2015 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 25 juni 2015;
- veroordeelt de minister in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.475,-;
- bepaalt dat de minister aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt van in totaal € 169,-.