ECLI:NL:CRVB:2017:505
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afkeuring van de verantwoording van het persoonsgebonden budget (pgb) door het Zorgkantoor
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de afkeuring van de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellante was verleend door het Zorgkantoor voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellante had een pgb van € 5.865,50 ontvangen voor begeleiding individueel, maar het Zorgkantoor keurde de verantwoording over de eerste helft van 2013 af. Dit gebeurde op basis van de bevindingen dat een deel van de verleende zorg niet als AWBZ-zorg kon worden aangemerkt en dat er onvoldoende bewijs was voor de zorg die wel als zodanig kon worden gekwalificeerd.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat de zorg die door een derde was verleend, in overwegende mate onder de AWBZ viel en dat zij had vertrouwd op deze derde voor de juiste besteding van het pgb. De Raad oordeelde echter dat de verantwoording van het pgb terecht was afgekeurd, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verleende zorg voldeed aan de eisen van de AWBZ. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om het besluit van het Zorgkantoor te weerleggen.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verzekerde om het pgb uitsluitend te gebruiken voor zorg die onder de AWBZ valt, en dat het Zorgkantoor de verantwoording kan afkeuren als niet aan deze voorwaarden is voldaan. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak bevestigd werd, zonder veroordeling in proceskosten.