ECLI:NL:CRVB:2017:5

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2017
Publicatiedatum
4 januari 2017
Zaaknummer
16/2006 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor medicinale cannabis zonder medische noodzaak

Op 3 januari 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die sinds 1 oktober 2012 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW). De appellant, die pijnklachten heeft na een auto-ongeluk, had op 12 maart 2015 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van medicinale cannabis. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen medische noodzaak was voor de vergoeding van medicinale cannabis en de zorgverzekering als voorliggende voorziening werd beschouwd. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant opnieuw aangevoerd dat er geen sprake is van een voorliggende voorziening en dat er zeer dringende redenen zijn om de aanvraag voor bijzondere bijstand te honoreren. De Raad heeft echter geoordeeld dat de gronden die de appellant in hoger beroep aanvoert, in essentie een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad heeft de motivering van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de appellant geen nieuwe medische stukken heeft ingediend ter onderbouwing van zijn stelling dat er zeer dringende redenen zijn. De omstandigheden die de appellant aanvoert, zoals uitputtingsverschijnselen en psychische klachten, zijn niet voldoende om als zeer dringende redenen te worden aangemerkt.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.2006 PW

Datum uitspraak: 3 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
21 maart 2016, 15/9218 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 21 november 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 oktober 2012 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Hij heeft in 2013 een auto-ongeluk gehad en heeft daar pijnklachten aan zijn rug aan overgehouden. Ter bestrijding van de pijnklachten gebruikt hij medicinale cannabis. In de periode na het auto-ongeluk heeft appellant de kosten voor de aanschaf van medicinale cannabis betaald uit de vergoeding van de letselschadeverzekering welke maandelijks werd uitgekeerd. Deze vergoeding bedroeg € 250,- per maand en is begin 2015 gestopt. De zorgverzekeraar van appellant geeft geen vergoeding voor het gebruik van medicinale cannabis. Appellant heeft op 12 maart 2015 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van medicinale cannabis.
1.2.
Bij besluit van 24 augustus 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
14 december 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming ligt primair ten grondslag dat een medische noodzaak voor het vergoeden van medicinale cannabis ontbreekt, waarbij het college zich voor zijn oordeel baseert op een GGD-advies van 29 juli 2015, en subsidiair dat de zorgverzekering, als voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de PW als passend en toereikend wordt beschouwd. Er zijn geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW om in afwijking daarvan bijzondere bijstand aan appellant te verlenen.
1.3.
Ter zitting van de rechtbank heeft het college meegedeeld dat de primaire en subsidiaire grondslag van het bestreden besluit dienen te worden omgedraaid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht heeft besloten de aanvraag af te wijzen. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:34) voor de kosten van geneesmiddelen de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in beginsel als aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorzieningen dienen te worden beschouwd. Indien de voorgeschreven geneesmiddelen niet tot de geneesmiddelen behoren die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde als noodzakelijk te vergoeden kosten worden beschouwd, staat het bepaalde in artikel 15,
eerste lid, tweede volzin, van de PW in beginsel aan bijstandsverlening in de weg. Deze bepaling staat naar het oordeel van de Raad in beginsel ook in de weg aan bijstandsverlening voor de kosten van medicinale cannabis. Gelet hierop treft de stelling van appellant dat geen sprake is van een voorliggende voorziening geen doel. De rechtbank heeft verder overwogen dat uit het dossier geen aanknopingspunten naar voren zijn gekomen dat, indien appellant geen medicinale cannabis meer gebruikt, een situatie ontstaat die voor appellant levensbedreigend is of die blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg heeft. De door hem genoemde omstandigheden dat zijn leven ontwricht is indien hij geen medicinale cannabis gebruikt, hij vanwege de pijnklachten niet goed slaapt en hij hierdoor suf wordt, zijn geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de PW. Aangezien de aanvraag reeds op goede gronden is afgewezen omdat sprake is van een voorliggende voorziening, behoeven de beroepsgronden die betrekking hebben op de subsidiaire grondslag van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank geen bespreking meer.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, evenals in beroep, aangevoerd dat ten onrechte is aangenomen dat sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de PW en daarnaast dat er zeer dringende redenen zijn als bedoeld in artikel 16 van de PW. Uitsluitend de cannabis zorgt ervoor dat appellant zonder pijn kan slapen en daardoor overdag kan functioneren. Zonder dit middel kan hij van de pijn niet slapen en raakt hij daardoor overdag steeds meer ontregeld. Dit veroorzaakt niet alleen lichamelijke klachten zoals uitputtingsverschijnselen, maar ook psychische klachten. Het is voor zijn welzijn en functioneren noodzakelijk dat hij cannabis gebruikt en er zijn geen behandelalternatieven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel berust. Hij voegt hieraan nog toe dat appellant in hoger beroep geen nadere medische stukken heeft ingebracht ter onderbouwing van zijn betoog dat er zeer dringende redenen zijn als bedoeld in artikel 16 van de PW. De door hem genoemde omstandigheden dat hij uitputtingsverschijnselen en psychische klachten krijgt indien hij geen cannabis gebruikt, kunnen niet als zeer dringende redenen als in vorenbedoelde zin worden aangemerkt.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2017.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) M.S. Spek

HD