ECLI:NL:CRVB:2014:34

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
12-4176 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor medicinale cannabis

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellant, die lijdt aan multiple sclerose, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van medicinale cannabis. De aanvraag was eerder door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg afgewezen, omdat volgens het college de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) als voorliggende voorzieningen moesten worden aangemerkt. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Zvw en de AWBZ in beginsel als toereikende en passende voorzieningen dienen te worden beschouwd voor de kosten van geneesmiddelen. De Raad heeft herhaaldelijk geoordeeld dat indien de voorgeschreven geneesmiddelen niet onder de vergoedingen van de Zvw vallen, dit in beginsel een belemmering vormt voor bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad heeft ook overwogen dat voor bijstandsverlening op basis van zeer dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 16 van de WWB, slechts sprake kan zijn van een acute noodsituatie.

De appellant voerde aan dat zijn voortdurende pijnklachten een zeer dringende reden vormen voor bijstandsverlening. Hij verwees naar medische rapporten die de noodzaak van medicinale cannabis onderbouwden. De Raad concludeerde echter dat uit deze rapporten niet bleek dat het ontbreken van medicinale cannabis zou leiden tot een levensbedreigende situatie of blijvend ernstig letsel. Daarom was er geen sprake van zeer dringende redenen.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht de aanvraag voor bijzondere bijstand had afgewezen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde, omdat de WWB gedecentraliseerde uitvoering mogelijk maakt, wat kan leiden tot verschillende uitvoeringen per gemeente. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4176 WWB
Datum uitspraak: 14 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 juli 2012, 12/2388 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.W. Spoelstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Spoelstra. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
C.M.J. Vos-Kersten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich per 19 juli 2011, komende vanuit de gemeente Leiden, in de gemeente Leidschendam gevestigd. Hij heeft op 29 juli 2011 om bijstand verzocht. Bij besluit van 11 augustus 2011 heeft het college hem met ingang van 19 juli 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Appellant lijdt sinds 1998 aan de ziekte multiple sclerose. Ter bestrijding van de pijnklachten gebruikt appellant medicinale cannabis. Appellant heeft op 2 september 2011 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van medicinale cannabis. Bij besluit van 7 oktober 2011 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 8 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 oktober 2011 ongegrond verklaard (bestreden besluit). Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat voor de kosten van geneesmiddelen de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) als voorliggende voorzieningen moeten worden aangemerkt in de zin van artikel 15 van de WWB en dat in dit geval geen sprake is van een zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, samengevat, aangevoerd dat ten onrechte is aangenomen dat sprake is van een voorliggende voorziening als bedoel in artikel 15 van de WWB. Daarnaast zijn er zeer dringende redenen als bedoeld in de zin van artikel 16 van de WWB. Ten slotte acht appellant het gelijkheidsbeginsel geschonden, nu de gemeente Leiden hem wel bijzondere bijstand heeft toegekend.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
De Raad heeft herhaaldelijk geoordeeld, zie de uitspraken van 26 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BR3224 en van 28 juli 2011, ECLI:NL:CRVB2011:BR3948, dat voor de kosten van geneesmiddelen de Zvw en de AWBZ in beginsel als de aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen dienen te worden beschouwd. Indien de voorgeschreven geneesmiddelen niet tot de geneesmiddelen behoren die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde als noodzakelijk te vergoeden kosten worden beschouwd, staat het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB in beginsel aan bijstandsverlening in de weg. Dat onder bepaalde voorwaarden wel aanspraak gemaakt kan worden op een (gedeeltelijke) vergoeding op grond van een aanvullende ziektekostenverzekering of uit overwegingen van coulance een vergoeding wordt verstrekt, maakt dit niet anders. Deze bepaling staat naar het oordeel van de Raad in beginsel ook in de weg aan bijstandsverlening voor de kosten van medicinale cannabis. Gelet hierop treft de stelling van appellant dat geen sprake is van een voorliggende voorziening geen doel.
4.2.
Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van onder meer artikel 15, bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576) is van zeer dringende redenen slechts sprake ingeval van een acute noodsituatie, dat wil zeggen een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of appellant op grond van zeer dringende redenen in aanmerking komt voor bijzondere bijstand in de kosten van medicinale cannabis.
4.4. Appellant heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat hij onafgebroken pijn lijdt, die alleen met het gebruik van cannabis dragelijk is, een zeer dringende reden is die tot verlening van bijzondere bijstand noopt. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij verwezen naar de brief van 1 juli 2012 van neuroloog R.J.W. Witteveen (Witteveen) en het rapport van de verzekeringsarts T.K. Gouw (Gouw) van Argonaut advies van 8 juni 2011.
Volgens Witteveen is sprake van een neurologische ziekte, waarvoor een behandeling met medicinale cannabis is aangewezen. Gouw vermeldt in zijn rapport dat uit de medische literatuur blijkt dat medicamenteuze behandeling voor pijnklachten met medicinale cannabis een wetenschappelijke basis heeft bij deze aandoening (aantoonbare werkzaamheid) en dat er gezien de ontvangen gegevens en anamnese van cliënt een noodzaak is voor gebruik van medicinale cannabis. Gezien de gezondheidstoestand van appellant is er geen alternatief.
4.5.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit de brief van Witteveen en het rapport van Gouw niet blijkt dat, indien appellant geen medicinale cannabis gebruikt, een situatie ontstaat die voor appellant levensbedreigend is of die blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg heeft. Van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB is niet gebleken.
4.6.
Gelet op het vorenstaande is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het college niet de bevoegdheid toekwam om appellant bijzondere bijstand toe te kennen voor de kosten van medicinale cannabis, zodat de betreffende aanvraag terecht is afgewezen.
4.7. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. De WWB voorziet in gedecentraliseerde uitvoering. De mogelijkheid van verschillende uitvoering per gemeente is daarmee gegeven.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R Schut, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M.R. Schuurman

HD