ECLI:NL:CRVB:2017:495

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
14/702 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van IVA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een IVA-uitkering aan appellante. De Raad oordeelde dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, zoals vereist voor de toekenning van een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen sprake was van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden, en dat verbetering van de belastbaarheid van appellante niet uitgesloten was. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingediend die de eerdere beoordeling konden ondermijnen.

De zaak begon met een besluit van het Uwv op 14 juni 2012, waarin werd vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering. Dit besluit werd later in bezwaar en beroep door de rechtbank Limburg bevestigd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de schatting van de arbeidsongeschiktheid van appellante, en dat er behandelmogelijkheden aanwezig waren. Appellante stelde in hoger beroep dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en dat het protocol voor het Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS) ten onrechte was toegepast.

De Raad bevestigde de eerdere oordelen en concludeerde dat er geen reden was om het standpunt van het Uwv over de duurzaamheid van de beperkingen van appellante te weerleggen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 27 januari 2017.

Uitspraak

14/702 WIA
Datum uitspraak: 27 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
20 december 2013, 13/483 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.B.J.G.M. Schyns, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad bij brief van
9 december 2016 een verzekeringsgeneeskundig protocol.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2016. Namens appellante is mr. Schyns verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 14 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van
11 juli 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 juni 2012 is bij besluit van 3 januari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 januari 2013.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat slechts in geding is of appellante volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en om die reden recht heeft op een IVA-uitkering op grond van artikel 47 in verbinding met artikel 4 van de Wet WIA. Gelet op de voorhanden medische gegevens heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de schatting. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat bij appellante op de datum in geding behandelmogelijkheden aanwezig waren, zodat terecht geen IVA maar een WGA-uitkering is toegekend.
3. In hoger beroep heeft appellante haar stelling herhaald dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een IVA-uitkering. Appellante lijdt aan ME dan wel aan het chronic fatigue and immune dysfunction syndrome (CFIDS). Gelet daarop heeft het Uwv ten onrechte het protocol Chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) toegepast en ten onrechte vastgesteld dat er nog behandelmogelijkheden zijn. Bij brief van 2 december 2016 zijn namens appellante enkele medische stukken ingezonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is uitsluitend de vraag of de voor de datum in geding, 11 juli 2012, vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid van appellante gezien haar beperkingen voor het verrichten van arbeid duurzaam is, zodat zij op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
De rechtbank heeft met juistheid en op goede gronden geoordeeld dat appellante met ingang van 11 juli 2012 terecht niet in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering, omdat zij op die datum weliswaar volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. In het rapport van 3 januari 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat, wanneer er zoals bij appellante sprake is van chronische vermoeidheid, het op 1 januari 2008 in werking getreden protocol CVS moet worden gevolgd. Zowel voor de diagnose syndroom van Sjögren, zoals door de verzekeringsarts is aangenomen, als voor de diagnose CVS/ME/CFIDS is behandeling mogelijk, onder meer door middel van cognitieve gedragstherapie en/of graded activity. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat verbetering van de belastbaarheid van appellante niet is uitgesloten, omdat geen sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die twijfel oproepen aan de beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. De Raad heeft voorts in de door appellante aangedragen informatie geen aanknopingspunten gevonden voor de juistheid van de stelling van appellante dat ten onrechte het protocol CVS is gevolgd.
4.5.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat er geen aanleiding bestaat om het standpunt van het Uwv over de duurzaamheid van de beperkingen van appellante voor onjuist te houden. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2017.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NK