ECLI:NL:CRVB:2017:489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
13 februari 2017
Zaaknummer
15/4538 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet inschrijven voor opleiding met studiefinanciering

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, geboren in 1988, die sinds 1 januari 2012 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een traject bij het project Titan heeft een medewerker van Werk en Inkomen op 19 juli 2013 met appellant gesproken over zijn re-integratie. Hierbij werd de mogelijkheid van een beroepsopleidende leerweg (BOL) besproken, waarvoor aanspraak op studiefinanciering bestaat. Appellant gaf echter de voorkeur aan een beroepsbegeleidende leerweg (BBL), waarvoor geen studiefinanciering beschikbaar is. Hij kreeg de tijd om een leerwerkplek te vinden, maar heeft hier niet op gereageerd.

Op 18 februari 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht de bijstand van appellant ingetrokken, omdat hij niet was ingeschreven voor een opleiding met studiefinanciering. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn geschiktheid voor een opleiding met studiefinanciering en verzocht om schadevergoeding.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college de geschiktheid van appellant wel degelijk had onderzocht en dat appellant op 1 februari 2014 had kunnen starten met een BOL-opleiding. Aangezien appellant geen inschrijving voor een opleiding had gerealiseerd, was het college verplicht de bijstand in te trekken. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en het verzoek om schadevergoeding werd niet gehonoreerd. De uitspraak werd gedaan op 24 januari 2017.

Uitspraak

15.4538 WWB

Datum uitspraak: 24 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
12 mei 2015, 14/3881 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E.J.W. Bruinsma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren op [in] 1988, ontving sinds 1 januari 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Nadat appellant een traject bij het project Titan had gevolgd, heeft een medewerker van Werk en Inkomen van de gemeente Utrecht op 19 juli 2013 met appellant een gesprek gevoerd over het vervolg van zijn re-integratie. Daarbij heeft de medewerker, gelet op eerdere rapportages en de overdracht van Titan, met appellant de mogelijkheid besproken van Back2School, een traject waarin appellant een zogenaamde beroepsopleidende leerweg (BOL) op MBO-niveau aan een ROC volgt om daarmee een startkwalificatie te verkrijgen. Ten tijde in geding was het mogelijk om op 1 september of op 1 februari met een BOL-opleiding te starten. Bij een BOL-opleiding bestaat aanspraak op studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Appellant heeft in het gesprek echter te kennen gegeven dat zijn voorkeur uitgaat naar het volgen van een beroepsbegeleidende leerweg (BBL) installatietechniek, een opleiding waarvoor het nodig is om een leerwerkbaan te vinden en waarbij geen aanspraak bestaat op studiefinanciering. Appellant heeft vervolgens tot september 2013 de tijd gekregen om dit te gaan regelen. Op 23 oktober 2013 is opnieuw met appellant gesproken over zijn re-integratie. Appellant heeft daarbij te kennen gegeven een eigen onderneming te willen starten. Werk en Inkomen heeft appellant vervolgens tot
23 december 2013 de tijd gegeven om een start te maken met een ondernemingsplan. Werk en Inkomen heeft appellant op 7 januari 2014 per e-mail verzocht om door te geven wat hij aan zijn ondernemingsplan heeft gedaan en daarvan bewijsstukken in te sturen. Hierop heeft appellant niet gereageerd.
1.3.
Bij besluit van 18 februari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 mei 2014 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand met ingang van 1 februari 2014 ingetrokken. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant op 1 februari 2014 niet is gestart met een opleiding waarbij hij aanspraak had op studiefinanciering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij, samengevat, aangevoerd dat de gemeente heeft volstaan met de mededeling dat appellant per 1 februari 2014 moest zijn ingeschreven bij een opleiding met aanspraak op studiefinanciering, zonder dat onderzoek is gedaan naar de geschiktheid van appellant voor het volgen van een dergelijke opleiding. Tevens heeft appellant verzocht om het college te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden schade.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het college heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 1 tot en met 18 februari 2014.
4.2.
Het geschil tussen partijen is beperkt tot het antwoord op de vraag of het college onder de gegeven omstandigheden terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de WWB. Op grond van die bepaling bestaat geen recht op algemene bijstand voor degene die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en:
1e. in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wsf 2000, dan wel
2e. in verband daarmee geen aanspraak heeft op studiefinanciering en dit onderwijs niet volgt.
4.3.
Anders dan appellant stelt, heeft het college de geschiktheid van appellant voor het volgen van een opleiding met aanspraak op studiefinanciering wel onderzocht. Uit 1.2 blijkt dat een medewerker van Werk en Inkomen reeds op 19 juli 2013 met appellant de mogelijkheid van een BOL-opleiding, waarbij aanspraak bestaat op studiefinanciering, heeft besproken. Appellant had op 1 februari 2014 kunnen beginnen met een BOL-opleiding. Niet gebleken is dat appellant dit heeft betwist. Appellant heeft echter zijn voorkeur uitgesproken voor het volgen van een BBL-opleiding. Dit heeft niet geresulteerd in een inschrijving voor een dergelijke opleiding gedurende de hier te beoordelen periode. Het college was ingevolge artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de WWB dan ook gehouden de bijstand in te trekken.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor een veroordeling tot schadevergoeding geen grond. Het verzoek daartoe van appellant zal daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en W.F. Claessens en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2017.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) C.A.E. Bon

HD