ECLI:NL:CRVB:2017:478

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
13 februari 2017
Zaaknummer
15/817 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de arbeidsongeschiktheid van een werknemer werd beoordeeld. De werknemer, die in 2010 uitviel voor haar werk als assistent filiaalmanager, had recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de werknemer met ingang van 26 september 2012 recht had op deze uitkering, maar in een herbeoordeling werd geconcludeerd dat de arbeidsongeschiktheid niet als duurzaam kon worden aangemerkt. De verzekeringsarts had vastgesteld dat er mogelijkheden voor verbetering waren, wat leidde tot de beslissing om de uitkering ongewijzigd voort te zetten.

Appellanten, de werkgever van de werknemer, waren het niet eens met deze beslissing en stelden dat de arbeidsongeschiktheid wel degelijk duurzaam was. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv terecht hadden vastgesteld dat de werknemer niet alle behandelingen had gevolgd die haar konden helpen, en dat de kans op herstel niet uitgesloten kon worden. In hoger beroep werd het standpunt van de werkgever herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts zich terecht had gebaseerd op de medische situatie en de behandelmogelijkheden van de werknemer, en dat de volledige arbeidsongeschiktheid niet als duurzaam kon worden gekwalificeerd.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/817 WIA
Datum uitspraak: 27 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
19 december 2014, 14/1669 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellanten] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.P.M. van Zijl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2016. Namens appellanten is verschenen mr. Van Zijl, alsmede drs. J.M.W.N. Derks, arts-gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
In 2010 is de (ex)werkneemster van appellanten, [betrokkene] (betrokkene), uitgevallen voor haar werk als assistent filiaalmanager bij een vestiging van appellanten. In verband met een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv vastgesteld dat betrokkene met ingang van
26 september 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Met ingang van 26 april 2013 is die uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft de verzekeringsarts, na kennisneming van informatie van de aan Dimence verbonden GZ-psycholoog E.B. Boermans van
16 oktober 2013, beperkingen vastgesteld voor de arbeidsmogelijkheden van betrokkene en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat betrokkene geen passende arbeidsmogelijkheden voorgehouden kunnen worden, zodat zij volledig arbeidsongeschikt is geacht. Aangezien de verzekeringsarts verbetering van de belastbaarheid mogelijk heeft geacht, is de arbeidsongeschiktheid niet als duurzaam aangemerkt. Bij besluit van 31 oktober 2013 heeft het Uwv appellanten in kennis gesteld van de beslissing dat de uitkering van betrokkene ongewijzigd wordt voortgezet.
1.3.
Appellanten hebben in bezwaar aangevoerd dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene wel als duurzaam aangemerkt moet worden en dat betrokkene recht heeft op een
IVA-uitkering.
1.4.
Bij besluit van 17 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan lag een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
14 maart 2014 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van werkgeefster tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft werkgeefster niet gevolgd in haar standpunt dat de volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene duurzaam is. De rechtbank heeft in dat verband overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv hebben vastgesteld dat bij betrokkene sprake is van een sociale fobie, een depressieve episode en een paniekstoornis met agorafobie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat de medische situatie van betrokkene bij adequate behandeling op lange termijn licht zal verbeteren. Betrokkene heeft niet alle behandelingen gevolgd, die regulier (conform de Richtlijn behandeling gegeneraliseerde angststoornissen van het Trimbosinstituut) aangeboden worden, zoals farmacotherapie en/of (dag)klinische behandeling. De rechtbank heeft overwogen dat de omstandigheid dat volgens de arts-gemachtigde Derks de kans op succes van de behandelingen veel onzekerheid met zich meebrengt de beoordeling niet anders maakt. Dat betrokkene nog niet gestart is met de voor haar aangewezen behandelmogelijkheden betekent volgens de rechtbank niet dat op grond daarvan de arbeidsbeperkingen van betrokkene als duurzaam moeten worden aangemerkt.
3. In hoger beroep hebben appellanten bij voortzetting van de procedure het standpunt van werkgeefster gehandhaafd dat betrokkene duurzaam arbeidsongeschikt is. Steun voor dat standpunt zien appellanten in de verklaringen van Derks. Verder hebben appellanten gewezen op de moeilijke bewijspositie van een werkgever in zaken als deze en op de zwaardere motiveringsplicht die, in gevallen als deze, op het Uwv rust.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is niet in geschil of betrokkene volledig arbeidsongeschikt is. Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid als duurzaam moet worden aangemerkt, zodat betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor een
IVA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij, uitgaande van de medische situatie op de datum in geding, een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
Met juistheid heeft de rechtbank het resultaat van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven en geoordeeld dat de situatie van volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene in oktober 2013 niet als duurzaam kan worden gekwalificeerd. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie heeft verricht en informatie van de behandelend psycholoog E.B. Boermans en een rapport van Derks van 20 februari 2014 op inzichtelijke wijze bij de beoordeling heeft betrokken en gewogen. In zijn rapport van 14 maart 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat niet alle volgens de reguliere geneeskunde in aanmerking komende behandelingen zijn gevolgd, dat daarvan in het verleden niet op medische gronden is afgezien en dat niet valt uit te sluiten dat het volgen van die behandelingen alsnog tot verbetering van de belastbaarheid kan leiden. Deze toelichting wordt niet onjuist geacht. Ook uit de informatie van GZ-psycholoog Boermans – door wie betrokkene begin 2013 voor een intake is gezien, waarna zij is verwezen naar het Bijzonder Zorg Team – kan niet worden afgeleid dat sprake is van een situatie van duurzaamheid in bovengenoemde zin.
4.5.
De omstandigheid dat Derks de mogelijke behandelingen als theoretisch duidt, maakt de beoordeling niet anders. In dat verband wordt overwogen dat Derks zijn standpunt ter zake nauwelijks heeft onderbouwd. Het Uwv heeft met juistheid aangevoerd dat nu geen psychiatrische behandeling is gevolgd en medicatie slechts een week is ingenomen, niet valt in te zien waarom door het wel volgen van deze behandelingen verbetering van de belastbaarheid als theoretisch zou moeten worden gekenschetst.
4.6.
Het voorgaande leidt er toe dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bij betrokkene ten tijde hier in geding vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid niet kan worden aangemerkt als duurzaam in de zin van artikel 4, tweede en derde lid, van de Wet WIA.
4.7.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en M. Greebe en
C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.M.C. de Vries
GdJ