ECLI:NL:CRVB:2017:4509

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
16/4058 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting op basis van beleid en reserveringsruimte

In deze zaak heeft appellante, die een uitkering ontvangt op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. De aanvraag, ter waarde van € 4.705,95, was bedoeld om haar woning geschikt te maken voor het verblijf van haar kinderen in pleeggezinnen. Het college van burgemeester en wethouders van Lelystad heeft de aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de reserveringseis rechtvaardigden. Appellante had aangegeven dat zij maandelijks € 1.304,40 verdiende, maar ook € 1.152,22 aan vaste lasten had, en dat zij onvoldoende reserveringsruimte had door schulden en andere financiële verplichtingen.

De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er wel degelijk bijzondere omstandigheden zijn, zoals haar schulden, ziekte en de extra kosten die zij maakt voor de omgang met haar kinderen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college terecht heeft gehandeld volgens het beleid dat 4% van het inkomen kan worden gereserveerd voor dergelijke kosten. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat haar situatie zodanig bijzonder was dat dit beleid niet toegepast kon worden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep afgewezen.

De uitspraak benadrukt dat het ontbreken van reserveringsruimte door schulden op zich geen bijzondere omstandigheid is die bijstandsverlening rechtvaardigt. De Raad heeft ook geoordeeld dat het college niet verplicht was om een huisbezoek af te leggen voor een zorgvuldige beoordeling van de aanvraag. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 21 november 2017.

Uitspraak

16/4058 WWB
Datum uitspraak: 21 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
19 mei 2016, 15/1825 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2017. Namens appellante is
mr. Gloudi verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Zij heeft vier kinderen die ten tijde hier van belang in pleeggezinnen verbleven. Op 7 oktober 2014 heeft appellante bij het college een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van woninginrichting. Appellante heeft bij de aanvraag vermeld dat zij over een maandinkomen van € 1.304,40 beschikt en dat zij maandelijks € 1.152,22 aan vaste kosten heeft. Zij heeft de aanvraag van in totaal € 4.705,95 gedaan om haar woning geschikt te maken voor het verblijf van haar kinderen in het kader van een omgangsregeling. De kosten betreffen de vervanging of eerste aanschaf van een bankstel, een dressoir, een tv-kast, een salontafel, een eettafel met zes eetstoelen, een bergkast, vijf kledingkasten, drie eenpersoonsmatrassen en één tweepersoonsmatras.
1.2.
Bij besluit van 21 oktober 2014, gehandhaafd bij besluit van 26 februari 2015
(bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Het college heeft daaraan, samengevat, ten grondslag gelegd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om af te wijken van de regel dat appellante voor deze kosten dient te reserveren. Dat appellante onvoldoende reserveringsruimte heeft vanwege schulden, langdurig onder bewind heeft gestaan en wekelijks van een klein bedrag moest rondkomen, vormt geen bijzondere omstandigheid die rechtvaardigt dat een uitzondering wordt gemaakt op de reserveringseis. Aan de hand van vijf jaar bankafschriften kan niet worden vastgesteld dat appellante gedurende de jaren 2011 tot en met 2014 een inkomen had dat lager was dan de voor haar geldende beslagvrije voet. Haar maandelijkse dieetkosten kunnen niet worden afgewenteld op de WWB. Verder is niet vast komen te staan dat alle inrichtingskosten noodzakelijk zijn, waren de kosten voorzienbaar en bestaat er mogelijk een voordeliger alternatief. Van zeer dringende redenen om bijstand te verstrekken is het college niet gebleken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij betoogt dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Appellante wijst daarbij op haar schulden, haar ziekte waardoor zij niet in staat is haar inkomenspositie te verbeteren en waardoor sprake is van een financieel uitzichtloze situatie, de extra medische kosten die zij heeft als gevolg van haar ziekte, zoals sondevoeding en dieetkosten die niet geheel worden vergoed door de verzekeraar, de kosten die zij maakt in verband met de omgang met haar kinderen, terwijl zij geen kinderbijslag of kindgebonden budget ontvangt, en de omstandigheid dat de meubels en matrassen noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan de voorwaarden voor de omgangsregeling. Zij is verder van mening dat het door het college gehanteerde beleid dat zij 4% van haar inkomen kan reserveren onredelijk en schrijnend is. Appellante had in principe geen mogelijkheid om te reserveren. In het gemeentelijk beleid is opgenomen dat aan klanten in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) maximaal € 1500,- om niet mag worden verstrekt voor woninginrichting. De financiële situatie van appellante is vergelijkbaar met een WSNP-situatie. Appellante betwist dat een huisbezoek geen toegevoegde waarde zou hebben gehad. Het college had dan zelf kunnen vaststellen en waarnemen waaraan behoefte bestaat. Dit is door de rechtbank ten onrechte miskend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid.
4.3.
Uit vaste rechtspraak (uitspraak van 26 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1601) volgt dat inrichtingskosten tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijk bestaanskosten moeten worden gerekend. Deze kosten dienen in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau te worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4.
Het college hanteert beleid inzake bijzondere bijstand zoals neergelegd in richtlijn B101 en in een werkinstructie. Over bijzondere bijstand voor woninginrichting is in de richtlijn opgenomen dat voor onder meer matrassen de prijzen in de Prijzengids van het Nibud als uitgangspunt worden gebruikt. Voor overige woninginrichting wordt 50% van de NIBUD prijzen als uitgangspunt gebruikt, vanuit de overweging dat deze goederen ook tweedehands kunnen worden aangeschaft. Ingevolge de hierbij behorende werkinstructie kan bij schulden 4% van het inkomen worden gereserveerd. Voorts wordt ervan uitgegaan dat men in de afgelopen vijf jaar - of gedurende de periode waarin de kosten konden worden voorzien - heeft kunnen reserveren van een inkomen op bijstandsniveau.
4.5.1.
In wat appellante heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van
24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318) is het ontbreken van reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid die in het individuele geval bijstandsverlening rechtvaardigt. Schulden, dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de bijstand.
4.5.2.
Dat appellante ook om andere redenen, in het bijzonder de door haar gestelde financieel uitzichtloze situatie, in het geheel niet in staat was om te reserveren, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Het beleid van het college om in het geval wegens schulden afgelost moet worden uit te gaan van 4% reservering - in plaats van het uitgangspunt dat 6% tot maximaal 10% van het inkomen kan worden gereserveerd - zoals vermeld in de werkinstructie onder 1.4. van het Werkdocument Aanpassingen Bijzondere Bijstand, gaat een redelijke wetsuitleg niet te buiten. Het college heeft gehandeld in overeenstemming met het beleid. Niet betwist is dat appellante in de periode waarin de kosten voor haar voorzienbaar waren op grond van dit beleid met een reservering van 4% van haar inkomen in de inrichtingskosten had kunnen voorzien. Ook de stelling van appellante dat haar financiële situatie (naar de Raad begrijpt -mede- omdat zij onder bewind heeft gestaan) is te vergelijken is met een WSNP-situatie, treft geen doel.
4.6.
De Raad is, tot slot, niet gebleken dat het afleggen van een huisbezoek noodzakelijk was voor een zorgvuldige beoordeling van de aanvraag in geding.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. ter Brugge, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2017.
(getekend) M. ter Brugge
(getekend) J.M.M. van Dalen
HD