ECLI:NL:CRVB:2016:1601

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
14/4956 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand voor inrichtingskosten in het kader van ontruiming en verhuizing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellante, die samen met haar echtgenoot was veroordeeld tot ontruiming van hun huurwoning, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting van een tijdelijke wooncontainer. Het college had de aanvraag afgewezen, stellende dat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, omdat de verhuizing voorzienbaar was. De rechtbank had het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij de woning had verlaten en geen procesbelang meer had.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van het college, omdat een onrechtmatig besluit kan leiden tot een zelfstandig schadeverzoek. De Raad heeft geoordeeld dat appellante wel degelijk belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling, aangezien zij in bezwaar had verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. De Raad heeft de niet-ontvankelijkverklaring van de rechtbank vernietigd en het beroep gegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de kosten voor woninginrichting als noodzakelijke kosten van het bestaan moeten worden beschouwd en dat deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad heeft het besluit van het college vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de kosten zich niet langer voordoen. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.488,-.

Uitspraak

14/4956 WWB
Datum uitspraak: 26 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 juli 2014, 13/7341 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T. de Heer, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2016. Namens appellante is verschenen mr. De Heer. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante en haar echtgenoot [echtgenoot] zijn bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 8 augustus 2013 veroordeeld tot ontruiming van de huurwoning aan de [adres 1] . Hierop heeft Woningstichting Rochdale op
29 augustus 2013 met appellante en [echtgenoot] . een bewoningsovereenkomst afgesloten waarbij het tijdelijke gebruik van een wooncontainer aan de [adres 2] is aangeboden.
1.2.
In verband met de bewoning van de wooncontainer heeft appellante op 1 oktober 2013 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van woninginrichting (vloerbedekking, behang en verf).
1.3.
Bij besluit van 11 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 november 2013 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college - voor zover van belang - ten grondslag gelegd dat de kosten van woninginrichting niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden omdat de verhuizing voorzienbaar was. Appellante en haar gezin waren vanwege hun gedrag in de buurt al acht jaar door Woningstichting Rochdale gewaarschuwd.
1.4.
Bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 30 mei 2014 zijn appellante en [echtgenoot] . veroordeeld tot ontruiming van de wooncontainer aan de [adres 2] .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover van belang - het beroep
niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante onvoldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van beroep tegen het bestreden besluit voor zover dat ziet op de bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante de woning aan de [adres 2] heeft verlaten en deze woning dus niet meer kan inrichten. Bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting kan dus niet meer worden toegekend.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover deze ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. Zij voert aan dat zij belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Indien dit besluit onrechtmatig wordt geacht, staat de weg van een zelfstandig schadeverzoek open.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft appellante volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6670) een belang behouden bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep gericht tegen het bestreden besluit, aangezien zij in bezwaar heeft verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase.
4.2.
Gelet op 4.1 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep niet-ontvankelijk is verklaard moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad inhoudelijk beoordelen of het beroep tegen het bestreden besluit slaagt.
4.3.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn
.
4.4.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.5.
De gevraagde inrichtingskosten moeten worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Deze kosten dienen in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau te worden bestreden, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit algemene bijstand en aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.6.
Anders dan het college stelt, is in het geval van appellante sprake geweest van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Appellante is bij vonnis van de kantonrechter van 8 augustus 2013 veroordeeld tot ontruiming van de woning aan de [adres 1] . Daarvan uitgaande had zij een te korte periode om te kunnen reserveren voor de kosten van woninginrichting van de wooncontainer aan de [adres 2] . Voor de stelling van het college dat appellante al geruime tijd kon weten dat haar gedrag en dat van haar gezin tot een ontruiming zou leiden en een verhuizing dus al geruime tijd voorzienbaar was, biedt het dossier geen aanknopingspunten. Dit was voor appellante in ieder geval niet uit de aan appellante en D gerichte brief van de burgemeester van 13 mei 2013 over treiteraanpak in Amsterdam en de daarin vervatte waarschuwing op te maken.
4.7.
Gelet op wat in 4.6 is overwogen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.8.
Aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 21 november 2013 in stand te laten omdat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft gevraagd zich niet langer voordoen, nu de wooncontainer aan de [adres 2] inmiddels is ontruimd.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 496,- in beroep en € 992,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.488,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 21 november 2013 gegrond en vernietigt
het besluit van 21 november 2013;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 21 november 2013 in stand
blijven;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal
€ 1.488,-;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A. Stuut

HD