Uitspraak
2 oktober 2015, 15/214 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die eerder een WAO-uitkering ontving, had zijn uitkering zien beëindigen op 27 juli 2005, omdat het Uwv had vastgesteld dat hij in staat was om met passende functies een inkomen te verdienen. Na een melding van verslechtering van zijn gezondheid in 2013, verzocht hij om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft zijn aanvraag afgewezen, omdat er geen toename van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld die verband hield met dezelfde ziekteoorzaak als voorheen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen bewijs was dat de psychische klachten van appellant na 1995 verband hielden met zijn eerdere arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek door het Uwv en de noodzaak voor appellanten om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen.