ECLI:NL:CRVB:2017:4476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 december 2017
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
16/2347 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over toekenning huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellante, geboren in 1965, heeft beperkingen die haar belemmeren bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo heeft haar op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in het verleden huishoudelijke hulp toegekend, maar heeft later besloten dat appellante niet langer in aanmerking komt voor deze hulp, omdat zij twee inwonende kinderen heeft die geacht worden gebruikelijke zorg te verlenen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet onzorgvuldig heeft gehandeld door geen nieuw keukentafelgesprek te houden en dat van de inwonende kinderen kan worden verwacht dat zij huishoudelijke taken verrichten.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat haar kinderen niet in staat zijn om huishoudelijke taken te verrichten. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de Verordening niet voorschrijft dat een keukentafelgesprek in de woning van de belanghebbende moet plaatsvinden. De Raad concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat appellante samen met haar kinderen het huishouden kan voeren en dat zij daarom niet in aanmerking komt voor huishoudelijke hulp. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het verzoek om vergoeding van wettelijke rente wordt afgewezen.

Uitspraak

16.2347 WMO

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
11 maart 2016, 15/2747 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
Datum uitspraak: 27 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Smeets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting op 15 november 2017. Namens appellante is mr. Smeets verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.J.M. Michels.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1965, heeft beperkingen die haar belemmeren bij het zelf doen van huishoudelijke taken.
1.2.
Bij besluit van 18 februari 2013 heeft het college appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) huishoudelijke hulp toegekend voor 3 uur en 40 minuten per week voor de periode van 18 mei 2013 tot
3 september 2013.
1.3.
Bij besluit van 15 augustus 2013 heeft het college appellante huishoudelijke hulp toegekend voor 1 uur en 40 minuten per week voor de periode van 2 september 2013 tot 8 januari 2015. Bij besluit van 18 maart 2014 is appellante wederom huishoudelijke hulp toegekend voor 1 uur en 40 minuten per week voor de periode van 18 maart 2014 tot en met
6 januari 2015. Het college heeft daarbij betrokken dat de inwonende meerderjarige zoon van appellante 2 uur per week zwaar huishoudelijk werk als gebruikelijke zorg kan leveren. De indicatie is kortdurend gesteld omdat de dochter van appellante op [datum in] 2015 de 18-jarige leeftijd zou gaan bereiken.
1.4.
Naar aanleiding van een melding van appellante vanwege afloop van de indicatie heeft op 11 december 2014 een telefoongesprek plaatsgevonden tussen appellante en gemeentemedewerker [naam X] . In het leefzorgplan dat hierop is opgesteld is informatie opgenomen over onder meer de thuissituatie van appellante, haar financiële situatie en haar gezondheid.
1.5.
Bij besluit van 18 december 2014 heeft het college bepaald dat appellante niet in aanmerking komt voor verlenging van hulp bij het huishouden. Omdat appellante twee inwonende kinderen heeft van 18 jaar of ouder, vervalt haar recht op huishoudelijke hulp. Deze kinderen worden geacht te participeren binnen het huishouden, per persoon te normeren naar 2 uur zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte huishoudelijke taken. Hiertegen heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.6.
Op verzoek van het college heeft de MO-zaak onderzoek gedaan en op 25 maart 2015 advies uitgebracht. Bij het medisch onderzoek waren appellante en haar dochter aanwezig. In het advies is, voor zover hier van belang, geconcludeerd dat appellante belemmeringen ondervindt bij het verrichten van de huishoudelijke taken op basis van een aandoening van het bewegingsapparaat. De dochter is niet bekend met medische problematiek en ondervindt geen objectiveerbare beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken. Er is geen sprake van overbelasting. Het is niet mogelijk om een uitspraak te doen over de medische situatie van de zoon, aldus medisch adviseur R. Garming.
1.7.
Omdat appellante tijdens de hoorzitting op 26 mei 2015 heeft verklaard dat haar kinderen niet in staat zijn om huishoudelijke taken te verrichten, heeft het college de MO-zaak nogmaals verzocht onderzoek te doen. De MO-zaak heeft informatie opgevraagd bij de huisarts van de kinderen en advies uitgebracht op 8 juli 2015. Volgens medisch adviseur
K. in ’t Veld blijkt uit de ontvangen medische informatie over de dochter dat ze sinds kort is ingeschreven in de praktijk van de huisarts en dat de huisarts haar nog niet kent. De meest recente gegevens over gewrichtsklachten staan in de brief van de reumatoloog uit 2013. Er is geen reumatische aandoening vastgesteld. De huisarts is gevraagd naar het bestaan van overbelastingsklachten. Hierop heeft de huisarts niet geantwoord. Over de zoon verklaart de medisch adviseur onder meer dat hij schouderklachten rechts heeft. De medisch adviseur concludeert dat de zoon en de dochter in staat worden geacht gebruikelijke zorg te verrichten.
1.8.
Bij besluit van 31 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het college wordt appellante geacht samen met haar kinderen het huishouden te voeren. Nu beide kinderen 18 jaar oud zijn, is binnen het gezin per week gebruikelijke hulp beschikbaar voor 4 uur zware huishoudelijke taken en 6 uur lichte huishoudelijke taken. De medisch adviseur concludeert dat beide kinderen in staat moeten worden geacht om de huishoudelijke taken van de moeder over te nemen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat niet opnieuw een keukentafelgesprek heeft plaatsgevonden, niet maakt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Niet is gebleken dat niet van de zoon mag worden verwacht dat hij huishoudelijke taken verricht. Evenmin is gebleken van dreigende overbelasting. Over de dochter heeft de rechtbank overwogen dat uit het medisch advies van de MO-zaak niet blijkt dat van de dochter niet mag of kan worden verwacht dat zij huishoudelijke taken op zich neemt. Niet gebleken is dat dit medisch onderzoek onzorgvuldig is geschied. Volgens de rechtbank heeft het college terecht de aanvraag om verlenging van de indicatie afgewezen omdat appellante geacht kan worden tezamen met haar kinderen het (gezamenlijke) huishouden te voeren.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat geen nieuw keukentafelgesprek heeft plaatsgevonden. Volgens appellante kunnen zowel de zoon als de dochter geen gebruikelijke zorg leveren. Voor de zoon geldt dat hij op een ander adres woont dan appellante. Bovendien heeft de zoon schouderklachten die maken dat hij geen huishoudelijke taken kan verrichten. Voor de dochter geldt dat vanwege reumatologische klachten en dreigende overbelasting niet van haar verwacht kan worden dat zij gebruikelijke zorg verleent.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De artikelen 9, 11 en 12 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Venlo 2012 (Verordening) zien op respectievelijk een schoon en leefbaar huis, beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften en beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Uit artikel 9, derde lid, van de verordening volgt, kort gezegd, dat indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen, dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld zal worden. Verder volgt hieruit dat, voor zover gebruikelijke zorg beschikbaar is, geen individuele voorziening zal worden verstrekt.
4.2.
In het Besluit nadere regels Wet maatschappelijke ondersteuning Venlo 2013 (Besluit) heeft het college een uitwerking gegeven van zijn beleid inzake gebruikelijke zorg. Uit paragraaf 1.4.2.1 van het Besluit volgt, voor zover van belang, dat men vanaf 18 jaar wordt verondersteld taken te kunnen verrichten van ongeveer 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week.
4.3.
De beroepsgrond van appellante dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat geen keukentafelgesprek heeft plaatsgevonden, slaagt niet. De Verordening schrijft niet voor dat een keukentafelgesprek in de woning van de belanghebbende dient plaats te vinden. Ook overigens kan niet worden gezegd dat het onderzoek van het college onzorgvuldig is geweest, nu een telefoongesprek met appellante heeft plaatsgevonden en het college in bezwaar tot tweemaal toe advies heeft ingewonnen bij de MO-zaak.
4.4.
De vraag of van de inwonende dochter van appellante kan worden gevergd dat zij de door appellante benodigde huishoudelijke hulp in de vorm van gebruikelijke zorg verleent, beantwoordt de Raad bevestigend. Hij overweegt daartoe als volgt. Uit het medisch advies van 8 juli 2015 en de daaraan ten grondslag liggende medische informatie blijkt dat de dochter laatstelijk in 2013 een reumatoloog heeft bezocht in verband met gewrichtsklachten. Er heeft geen diagnose of behandeling van deze klachten plaatsgevonden. Daarna zijn er geen contacten meer geweest met de reumatoloog of de huisarts. Dat de dochter vanwege haar medische beperkingen niet in staat zou zijn de huishoudelijke taken van appellante over te nemen, volgt de Raad daarom niet. Het standpunt van appellante dat de dochter wegens dreigende overbelasting de gebruikelijke zorg niet kan verlenen, slaagt evenmin. Appellante heeft onvoldoende onderbouwd dat een combinatie van huishoudelijke taken met studie en werk in dit geval maakt dat van de dochter niet kan worden gevergd dat zij de huishoudelijke taken van appellante overneemt.
4.5.
Niet in geschil is dat appellante ten tijde van belang 3 uur en 40 minuten huishoudelijke hulp nodig had. Uit het Besluit volgt dat leden van de leefeenheid vanaf 18 jaar verondersteld worden 2 uur zwaar huishoudelijke taken en 3 uur licht huishoudelijke taken te kunnen uitvoeren. Nu het college van appellante kan vergen dat zij haar dochter erop kan aanspreken dat zij de huishoudelijke hulp die appellante nodig heeft uitvoert, heeft het college appellante terecht niet in aanmerking gebracht voor huishoudelijke hulp. In het midden kan blijven of dit ook geldt voor de zoon.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Het verzoek om vergoeding van wettelijke rente zal worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst af het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en N.R. Docter en S.E. Zijlstra als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) J.W.L. van der Loo

KS