ECLI:NL:CRVB:2017:4468

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2017
Publicatiedatum
29 december 2017
Zaaknummer
15/6213 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten met betrekking tot de belastbaarheid en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1974, op 5 november 2013 een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (WWAJ). De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 14 januari 2014, waarna appellante bezwaar maakte. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv concludeerden dat appellante op zeventien- en achttienjarige leeftijd in staat was om ten minste het maatmaninkomen te verdienen, en dat de door hen geselecteerde functies passend waren. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Limburg verklaarde haar beroep ongegrond op 31 juli 2015.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld. De Raad oordeelde dat de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid van appellante juist was en dat er geen grond was om aan te nemen dat de geselecteerde functies niet passend waren. De Raad benadrukte dat appellante geen overtuigende medische informatie had overgelegd die haar standpunt kon onderbouwen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de informatie van de behandelend psycholoog correct was geïnterpreteerd en dat er geen medische gegevens beschikbaar waren die de situatie van appellante op zeventien- en achttienjarige leeftijd konden verduidelijken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bewijslast bij appellante lag, gezien de laattijdige aanvraag. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies qua inhoud en taken ook op de arbeidsmarkt aanwezig waren op de leeftijd van appellante, en dat zij met deze functies minstens 75% van het wettelijk minimumloon kon verdienen. De uitspraak werd gedaan op 29 december 2017.

Uitspraak

15/6213 WWAJ
Datum uitspraak: 29 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 juli 2015, 14/2878 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2017. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. McKernan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1974, heeft op 5 november 2013 een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten ingediend. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft appellante onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellante op zeventien- en achttienjarige leeftijd verminderde benutbare mogelijkheden had en was aangewezen op werkzaamheden die in overeenstemming zijn met haar belastbaarheid. De beperkingen van appellante zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 december 2013. Een arbeidsdeskundige heeft na onderzoek geconcludeerd dat appellante in staat was om ten minste het maatmaninkomen te verdienen. Bij besluit van 14 januari 2014 heeft het Uwv afwijzend beslist op de aanvraag van appellante.
1.2.
Tegen het besluit van 14 januari 2014 heeft appellante bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen objectiveerbare bevindingen naar voren zijn gekomen die aanleiding geven om in de FML meer beperkingen op te nemen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft functies geselecteerd die appellante geacht wordt te kunnen verrichten en heeft geconcludeerd dat appellante op achttienjarige leeftijd in staat was minstens 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Bij besluit van 12 augustus 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid onjuist te achten. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, is zorgvuldig tot stand gekomen. De informatie van de behandelend klinisch psycholoog J.J.A.M. Haartmans is in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling meegenomen. De rechtbank is niet gebleken dat deze informatie daarbij onjuist is uitgelegd. Er is geen medische informatie voorhanden waaruit nauwkeurig kan worden afgeleid hoe de medische situatie van appellante op zeventienjarige leeftijd was. Het nadeel dat bij een laattijdige aanvraag de medische situatie niet meer is vast te stellen, dient naar het oordeel van de rechtbank echter voor rekening en risico van appellante te komen. Uitgaande van de juistheid van de in de FML vastgelegde belastbaarheid, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen grond is voor het oordeel dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies niet passend zijn.
3.1.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij op haar zeventiende en achttiende verjaardag niet in staat was om ten minste het minimumloon te verdienen. Appellante is (nu) dermate arbeidsongeschikt dat dit moet worden aangenomen, ook zonder medische informatie met betrekking tot de situatie vóór haar achttiende verjaardag. Het is voor appellante niet mogelijk daarover (verdere) medische informatie aan te leveren. Appellante stelt dat deze omstandigheid niet volledig voor haar rekening en risico dient te komen. Appellante wijst op het rapport van de behandelend psycholoog en de aanwezige medische gegevens, waaruit volgens appelante blijkt dat zij al vanaf haar veertiende jaar de symptomen heeft die haar arbeidsongeschikt maken.
3.2.
Het Uwv heeft het standpunt gehandhaafd dat appellante op haar zeventiende of achttiende verjaardag in staat was om ten minste het minimumloon te verdienen en bevestiging van de aangevallen uitspraak gevraagd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Appellante is geboren vóór 1 januari 1980. Zoals de Raad in zijn uitspraak van
8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111, heeft vastgesteld, dient de beoordeling van haar aanspraken daarom plaats te vinden aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
4.2.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.3.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij zeventien jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
4.4.
Tussen partijen is in geschil of appellante op zeventien- en achttienjarige leeftijd in staat was de geselecteerde functies te verrichten. Hierbij is van belang de medische situatie van appellante op zeventien- en achttienjarige leeftijd.
4.5.
De beroepsgrond van appellante die erop neerkomt dat ten onrechte niet meer beperkingen op zeventien- en achttienjarige leeftijd zijn aangenomen slaagt niet. Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn om de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid onjuist te achten en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en overgelegd bevat geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van Haartmans van 1 november 2013 en het psychodiagnostisch rapport van 16 februari 2014 in de beoordeling betrokken. Appellante heeft in beroep diverse medische informatie overgelegd, die geen betrekking heeft op haar medische situatie op haar zeventiende of achttiende verjaardag, maar op de situatie vanaf november 1993 en grotendeels van geruime tijd later. In een door appellante overgelegde mail van 17 mei 2012 heeft Haartmans, bij wie appellante in 2010 en 2011 en vanaf 2013 onder behandeling is geweest, de psychische klachten van appellante toegelicht en de diagnose weergegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie alsnog in de beoordeling betrokken en geconcludeerd dat deze geen gegevens bevat over aandoeningen op zeventien- en achttienjarige leeftijd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts bevestigd dat de – door de verzekeringsarts vastgestelde – FML van
17 december 2013 geldt op zeventien- en achttienjarige leeftijd. Uit de door appellante overgelegde informatie blijkt niet overtuigend dat bij appellante op zeventien- en achttienjarige leeftijd sprake was van een medische aandoening met verdergaande beperkingen dan in de FML van 17 december 2013 zijn vastgelegd. Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt van medisch geobjectiveerde beperkingen op zeventien- en achttienjarige leeftijd. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager ligt, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. In dit verband wordt gewezen op de uitspraken van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240 en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477. Omdat er met wat in hoger beroep aan medische gegevens voorligt geen twijfel is ontstaan aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, is voor een nader onderzoek door een medisch deskundige, zoals door appellante verzocht, geen aanleiding.
4.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in beroep geconcludeerd dat zeer aannemelijk is dat de geselecteerde functies qua inhoud, omvang en taken ook op
zeventien- en achttienjarige leeftijd van appellante voorkwamen op de arbeidsmarkt. Ingestemd wordt met het oordeel van de rechtbank dat er geen grond is om aan te nemen dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies niet passend zijn. Aannemelijk is dat appellante, met inachtneming van haar in de FML beschreven belastbaarheid op zeventien- en achttienjarige leeftijd de geselecteerde functies kon verrichten. Niet in geschil is dat met deze functies minstens 75% van het wettelijk minimumloon kan worden verdiend.
4.7.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) R.H. Budde

UM