In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van AOW-pensioenen en de terugvordering van te veel betaalde bedragen door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De zaak betreft appellanten die in beroep zijn gegaan tegen besluiten van de Svb, die naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Raad van 18 november 2016 nieuwe besluiten had genomen. In die eerdere uitspraak werd geoordeeld dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, wat van invloed was op de AOW-uitkeringen van appellanten. De Raad had de Svb opgedragen om nieuwe besluiten te nemen, waarbij de herziening van de AOW-pensioenen tot de helft aanvaardbaar werd geacht.
De Svb had in februari 2017 nieuwe besluiten genomen, waarbij het AOW-pensioen van appellante over een bepaalde periode werd herzien en een terugvordering van € 5.494,80 werd opgelegd, evenals een boete van € 1.027,55. Voor appellant gold een herziening over een andere periode met een terugvordering van € 2.206,18 en een boete van € 551,55. Appellanten stelden dat er wel degelijk sprake was van duurzaam gescheiden leven en dat de Svb niet op de juiste wijze had gehandeld.
De Raad oordeelde dat de Svb niet had voldaan aan de eerdere uitspraak met betrekking tot appellante, waardoor de bestreden besluiten vernietigd moesten worden. Voor appellant oordeelde de Raad dat de Svb wel correct had gehandeld. De Raad heeft de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante en bepaald dat het griffierecht aan haar vergoed moest worden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Svb om zorgvuldig om te gaan met herzieningen en terugvorderingen in het kader van de AOW.