ECLI:NL:CRVB:2017:4457

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2017
Publicatiedatum
29 december 2017
Zaaknummer
15/3491 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over weigering WIA-uitkering na ziekte en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WIA-uitkering te weigeren. Appellant, die zich op 25 juni 2012 ziek meldde, heeft een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft na onderzoek vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidt tot de weigering van de uitkering. Appellant is het hier niet mee eens en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het onderzoek van de deskundige zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de deskundige overtuigend zijn. De Raad heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.227,50 bedragen.

Uitspraak

15.3491 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
27 maart 2015, 14/10440 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgeefster] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] (werkgeefster)
Datum uitspraak: 29 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.S. Kerkhof-Pöttger, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingezonden.
Werkgeefster heeft de Raad laten weten als partij te willen deelnemen aan het geding en daarin bijgestaan te worden door [naam arts-gemachtigde] (arts-gemachtigde). Deze heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Appellant heeft geen toestemming verleend voor de kennisname door werkgeefster van de stukken die medische gegevens bevatten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Breevoort, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser. Werkgeefster is niet verschenen.
Het onderzoek is heropend na de zitting omdat het niet volledig is geweest. De door de Raad als deskundige benoemde verzekeringsarts L. Greveling-Fockens heeft op 20 juni 2017 rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft naar aanleiding van het deskundigenrapport rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd.
De arts-gemachtigde heeft een reactie gegeven op het deskundigenrapport.
De reactie van 18 augustus 2017 van appellant op het deskundigenrapport heeft de Raad aanleiding gegeven de deskundige te bevragen.
Bij brief van 16 oktober 2017 heeft de deskundige gereageerd.
De meervoudige kamer heeft de zaak vervolgens verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. De Raad heeft het onderzoek daarom gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als [naam functie] op basisscholen, heeft zich op 25 juni 2012 ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Een arts van het Uwv heeft appellant onderzocht en heeft in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 mei 2014 beperkingen vastgesteld in de rubrieken “aanpassing aan fysieke omgevingseisen”, “dynamische handelingen” en “statische houdingen”. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige geoordeeld dat appellant ongeschikt is voor het eigen werk, maar geschikt is voor passende functies op grond waarvan het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 0%. Bij besluit van 19 mei 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 23 juni 2014 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, omdat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
1.3.
Bij besluit van 8 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 mei 2014 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 september 2014 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 oktober 2014 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts heeft een anamnese afgenomen en psychisch en lichamelijk onderzoek verricht. Dat de verzekeringsartsen geen informatie van de behandelend sector hebben opgevraagd maakt niet dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op onzorgvuldige wijze is verricht. Op basis van de onderzoeksbevindingen hebben de verzekeringsartsen een voldoende beeld gevormd om de beoordeling op te baseren. Niet gebleken is dat de klachten van appellant zijn onderschat of onjuist geïnterpreteerd. De belastbaarheid van appellant wordt blijkens de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met de belasting van de geduide functies niet overschreden, zodat het Uwv naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Hij heeft daartoe medische informatie van 3 maart 2015 overgelegd waarin staat vermeld dat hij geen repeterende bewegingen kan maken en dat hij niet inzetbaar is voor productiewerk. Evenmin kan hij volgens deze informatie langdurige werkzaamheden achter de computer verrichten noch zijn langdurig bovenhands of onderhandse werkzaamheden mogelijk. Hierdoor dienen er meer en zwaardere beperkingen te worden aangenomen. Voorts zijn de functies niet geschikt vanwege de repetitieve handelingen die hierin voorkomen, het reiken en het boven schouderhoogte actief zijn als ook vanwege het lang werken met een toetsenbord en het aantal kilo’s dat er getild moet worden.
3.2.
Het Uwv is met een rapport van 22 juli 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarop ingegaan. Voorts is een rapport van 28 juli 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd. Het Uwv heeft vervolgens om bevestiging van de aangevallen uitspraak gevraagd.
3.3.
Werkgeefster heeft zich bij brief van 26 augustus 2015 achter het standpunt van het Uwv geschaard.
3.4.
Op verzoek van de Raad heeft verzekeringsarts Greveling-Fockens een expertise verricht en op 20 juni 2017 daarvan rapport uitgebracht. Deze deskundige komt na een anamnese en een lichamelijk onderzoek en bestudering van de medische informatie tot de conclusie dat appellant beperkingen heeft zoals opgenomen in de FML, maar zij kan zich niet geheel verenigen met de door de arts van het Uwv opgestelde FML. Appellant is volgens de deskundige ten opzichte van de FML van 5 mei 2014 aanvullend beperkt te achten ten aanzien van het frequent hanteren van lichte voorwerpen.
3.5.
Het Uwv heeft in zijn brief van 18 juli 2017 geconcludeerd dat, na aanpassing van de medische en arbeidskundige grondslag, er geen aanleiding is het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aangepaste FML van
5 juli 2017 alsnog opgenomen dat appellant, naast de eerder aangenomen beperkingen, licht beperkt is ten aanzien van beoordelingspunt 4.15 (frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een nader rapport van 17 juli 2017 vermeld dat, ondanks aanpassing van de FML, de eerder geselecteerde functies, leerplicht ambtenaar (SBC-code 763071), schadecorrespondent (SBC-code 516080), boekhouder, loonadministratie (beginnend) (SBC-code 315040) en samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130) onveranderd geschikt zijn voor appellant waardoor de mate van appellants arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft. De functie van machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) is definitief vervallen.
3.6.
Appellant kan zich niet verenigen met het rapport van de deskundige, omdat hij van mening is dat hij zwaarder beperkt is voor repeterende bewegingen, hefbewegingen of krachtzetting en werkzaamheden achter de computer en het langdurig boven- en onderhands werken. Voorts is het niet mogelijk auto te rijden. Bovendien zijn de functies niet passend omdat daarin voorwerpen met meer dan 1 kg gehanteerd moeten worden.
3.7.
Bij brief van 16 oktober 2017 heeft de deskundige toegelicht dat de reactie van appellant op het deskundigenrapport geen aanleiding heeft gegeven om haar visie op de belastbaarheid te wijzigen omdat in de aangepaste FML van 17 juli 2017 de beperkingen zijn afgestemd op de bevindingen van de behandelend artsen. Zij is het eens met de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven redenering in het rapport van 5 juli 2017, op grond waarvan appellant in staat wordt geacht de in 3.5 genoemde functies te vervullen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat terecht is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van
23 juni 2014 minder dan 35% is.
4.2.
Teneinde een oordeel te kunnen geven over de fysieke belastbaarheid van appellant rond de datum in geding heeft de deskundige op verzoek van de Raad een verzekeringsgeneeskundige expertise verricht en van haar bevindingen een rapport uitgebracht. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Vormen de daartegen aangevoerde bezwaren een gemotiveerde betwisting, dan moet de rechter zodanig motiveren dat daarbij inzicht wordt gegeven in de aan het oordeel van de rechter ten grondslag liggende gedachtegang, waardoor deze voor anderen controleerbaar en aanvaardbaar wordt (uitspraken van de Raad van
4 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8139 en 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2459).
4.3.
Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komt de Raad overtuigend voor. De Raad ziet geen aanleiding haar conclusies niet te volgen. Daarbij is van belang dat de deskundige naast eigen onderzoek alle beschikbare medische informatie heeft bestudeerd waaronder de informatie van de artsen van het Uwv en van de behandelend artsen van appellant. Deze informatie heeft zij kenbaar betrokken bij haar standpunt.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 5 juli 2017 de FML aangepast conform de door de deskundige vastgestelde ontbrekende beperking. Voor de stelling dat hiermee onvoldoende aan de beperkingen van appellant tegemoet is gekomen, worden in de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten gevonden. De deskundige is overtuigend ingegaan op de reactie van appellant op haar rapport en heeft zich, zoals blijkt uit de brief van 16 oktober 2017, met deze FML kunnen verenigen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, wordt vastgesteld dat de ten behoeve van het bestreden besluit overgebleven geselecteerde functies onveranderd in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Het Uwv heeft de geschiktheid van deze voorbeeldfuncties voor appellant in de arbeidskundige rapporten van – onder meer –
17 juli 2017 afdoende toegelicht.
4.6.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen plaats, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Nu het bestreden besluit pas in hoger beroep van een toereikende medische en arbeidskundige grondslag is voorzien, bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op
€ 990,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 1.237,50 voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 2.227,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.227,50;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2017.
(getekend) F.M.S. Requisizione
(getekend) P. Boer

RB