In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot de afwijzing van een aanvraag voor WMO-opvang door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden van de opvang die hem was aangeboden. De rechtbank had in haar uitspraak de afwijzing van de aanvraag door het college deels gegrond verklaard, maar het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de e-mail van 7 februari 2014 van een ambtenaar van de gemeente Amsterdam geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat deze niet op rechtsgevolg is gericht. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat betrokkene geen recht had op WMO-opvang, omdat hij gebruik kon maken van een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL), die als een voorliggende voorziening wordt beschouwd. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de zaak met kenmerk 14/7765 en verklaart het beroep tegen het besluit van 31 oktober 2014 ongegrond. De uitspraak benadrukt de rol van de VBL als voldoende voorziening voor opvang en de voorwaarden waaronder WMO-opvang kan worden verleend.