In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld terwijl hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet. Appellant had zich op 17 september 2013 ziek gemeld met fysieke en psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 17 oktober 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond verklaarde.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Hij heeft nieuwe medische informatie ingebracht en verzocht om de aanstelling van een deskundige. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv inderdaad zorgvuldig heeft gehandeld. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hebben appellant gezien en de beschikbare medische informatie is in de beoordeling betrokken.
De Raad heeft vastgesteld dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) op basis van de nieuwe informatie is aangepast, maar dat de geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn voor appellant. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de uit fysieke klachten voortvloeiende beperkingen niet zijn onderschat. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een totaalbedrag van € 2.370,-.