Uitspraak
15 september 2015, 14/6415 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 15 september 2015 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellante, een vreemdeling volgens de Vreemdelingenwet 2000, had op 20 maart 2014 bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden van opvang in de Vluchthaven te Amsterdam. Het college beschouwde dit bezwaar als een aanvraag voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en wees deze aanvraag af op 10 juni 2014. De beslissing op bezwaar van 29 september 2014 handhaafde deze afwijzing.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 februari 2017 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat appellante belang heeft bij een beoordeling van haar recht op maatschappelijke opvang, maar dat de beoordelingsperiode loopt van de datum van de aanvraag tot de beslissing op bezwaar. De Raad verwierp de beroepsgrond van appellante dat de beoordelingsperiode zou moeten beginnen op de datum van haar aanvraag voor opvang in de Vluchthaven. De Raad oordeelde verder dat het college de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) terecht als een voorliggende voorziening heeft aangemerkt, waardoor de noodzaak voor Wmo-opvang vervalt. Appellante kan gebruik maken van de opvang in de VBL, en de Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak bevestigd kan worden.
De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door L.M. Tobé, met J.W.L. van der Loo als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 8 februari 2017.