ECLI:NL:CRVB:2017:444

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
15/6612 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot de voorliggende voorziening van de Vrijheidsbeperkende Locatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 15 september 2015 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellante, een vreemdeling volgens de Vreemdelingenwet 2000, had op 20 maart 2014 bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden van opvang in de Vluchthaven te Amsterdam. Het college beschouwde dit bezwaar als een aanvraag voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en wees deze aanvraag af op 10 juni 2014. De beslissing op bezwaar van 29 september 2014 handhaafde deze afwijzing.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 februari 2017 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat appellante belang heeft bij een beoordeling van haar recht op maatschappelijke opvang, maar dat de beoordelingsperiode loopt van de datum van de aanvraag tot de beslissing op bezwaar. De Raad verwierp de beroepsgrond van appellante dat de beoordelingsperiode zou moeten beginnen op de datum van haar aanvraag voor opvang in de Vluchthaven. De Raad oordeelde verder dat het college de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) terecht als een voorliggende voorziening heeft aangemerkt, waardoor de noodzaak voor Wmo-opvang vervalt. Appellante kan gebruik maken van de opvang in de VBL, en de Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak bevestigd kan worden.

De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door L.M. Tobé, met J.W.L. van der Loo als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 8 februari 2017.

Uitspraak

15/6612 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 september 2015, 14/6415 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H. Kruseman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/6931, 15/6933, 15/7268, 15/6612, 15/6614, 15/6734, 15/6647, 15/6648, 15/6967, 15/7026, 15/6733, 15/6824 en 15/7279 heeft gevoegd plaatsgehad op 26 oktober 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Appellante heeft op 20 maart 2014 bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden waaronder opvang in de Vluchthaven aan de Havenstraat te Amsterdam (Vluchthaven) is geboden.
1.3.
Het college heeft dit bezwaarschrift aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van 10 juni 2014 afgewezen.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 29 september 2014 (bestreden besluit) heeft het college de weigering om aan appellante opvang als bedoeld in de Wmo te verlenen, gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met appellante is de Raad van oordeel dat haar een belang bij een beoordeling van het recht op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo niet kan worden ontzegd.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 4 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1884) loopt de te beoordelen periode van de datum van de aanvraag tot en met de beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit voor deze zaak betekent dat de beoordelingsperiode loopt van 20 maart 2014 tot en met 29 september 2014. Appellante kan niet worden gevolgd in haar beroepsgrond dat de beoordelingsperiode begint op de datum dat zij heeft gevraagd om opvang in de Vluchthaven. De procedure over de opvang in de Vluchthaven is geëindigd met het niet handhaven van het bezwaar van 20 maart 2014 en maakt geen deel uit van de onderhavige procedure. Dat het appellante niet vrijstond haar bezwaar van 20 maart 2014 niet te handhaven, volgt de Raad niet.
4.3.
De beroepsgrond van appellante dat het college de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) ten onrechte als een voorliggende voorziening heeft aangemerkt die de noodzaak van
Wmo-opvang doet vervallen, faalt. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803, heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als appellante van de opvang in een VBL gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt. Dat appellante aanvoert dat zij niet tot de VBL is toegelaten, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Daartoe overweegt de Raad dat tegen het niet toelaten tot de opvang in de VBL beroep bij de vreemdelingenrechter mogelijk is en dat het uiteindelijk aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is om over de rechtmatigheid van een dergelijke weigering te oordelen.
4.4.
Aan een beoordeling van de andere gronden van het hoger beroep wordt niet toegekomen.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) J.W.L. van der Loo

RB