ECLI:NL:CRVB:2017:4435
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellante, die sinds 2007 met rug- en knieklachten kampt, heeft in 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, die in 2012 is omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. In 2014 heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat zij 44% arbeidsongeschikt is, maar dat haar uitkering niet zou wijzigen tot 2016. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft haar bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat het medisch oordeel van het Uwv voldoende zorgvuldig was, maar dat de arbeidskundige grondslag onvoldoende was voorbereid. Na een aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige heeft de rechtbank de eerdere beslissing van het Uwv bevestigd. Appellante is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelt dat haar medische situatie niet goed is ingeschat en dat haar eigen werk niet passend is.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en is van oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig onderzoek hebben verricht. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat appellante in staat is om de aan haar maatgevende arbeid verbonden werkzaamheden te verrichten. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de eerdere uitspraken worden bevestigd.