ECLI:NL:CRVB:2017:4428

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
16/7469 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift tegen AOW-besluit

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het bezwaar van appellant tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het besluit van de Svb, dat op 23 december 2015 werd genomen, kende appellant een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toe met ingang van 18 mei 2016. Appellant heeft op 12 juni 2016 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet tijdig was ingediend. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend.

Appellant heeft aangevoerd dat hij erop vertrouwde dat een medewerker van de FNV het bezwaarschrift tijdig zou indienen. Hij heeft meerdere keren contact gehad met de FNV en stelt dat de medewerker heeft toegegeven het bezwaarschrift te zijn vergeten. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van het bezwaar bij appellant ligt. De nalatigheid van de FNV komt voor rekening van appellant, en de overschrijding van de termijn kan niet worden verschoond.

De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en eerdere rechtspraak, waaruit blijkt dat de indiener van een bezwaar zelf verantwoordelijk is voor de tijdigheid daarvan. De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank de aangevallen uitspraak terecht heeft bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/7469 AOW
Datum uitspraak: 22 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
27 oktober 2016, 16/1785 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2017. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is bij besluit van 23 december 2015 met ingang van 18 mei 2016 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend.
1.2.
Bij brief van 12 juni 2016, die door de Svb is ontvangen op 15 juni 2016, heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
De Svb heeft bij besluit van 21 juni 2016 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet tijdig bezwaar is gemaakt en er geen reden is om het bezwaarschrift alsnog inhoudelijk te behandelen.
2. Het beroep van appellant tegen het besluit van 21 juni 2016 is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar te laat is ingediend. Overwogen is dat het bezwaarschrift niet binnen zes weken is ingediend, aangezien het besluit van 23 december 2015 die dag is bekendgemaakt en het bezwaarschrift door appellant op
14 juni 2016 ter post is bezorgd en op 15 juni 2016 door de Svb is ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank was de Svb niet gehouden het bezwaar alsnog inhoudelijk te behandelen, omdat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en het voor rekening en risico van appellant komt dat de FNV zou hebben verzuimd namens appellant tijdig bezwaar te maken.
3. Appellant stelt dat zijn bezwaar alsnog inhoudelijk dient te worden behandeld. Hij heeft erop vertrouwd dat een medewerker van de FNV het bezwaarschrift zou indienen. Appellant heeft in januari 2016 op het kantoor van de FNV in [gemeente] een gesprek gehad met de vakbondsconsulent. Appellant heeft drie maal met de FNV contact gehad over de zaak. De medewerker die het bezwaar zou indienen, heeft volgens appellant toegegeven dat hij vergeten is om het bezwaarschrift in te dienen. Appellant voelt zich niet verantwoordelijk voor de nalatigheid van de FNV. Volgens appellant loopt hij door de nalatigheid een behoorlijk deel van zijn inkomen mis.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van die termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geconstateerd dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Degene die tegen een besluit bezwaar wil maken of beroep wil instellen is in beginsel zelf verantwoordelijk voor de tijdigheid daarvan. Uit vaste rechtspraak van de Raad, waaronder de uitspraak van 17 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1800, en de in de aangevallen uitspraak vermelde uitspraak van 20 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1700, volgt dat het handelen of nalaten van een persoon aan wie een betrokkene zijn belangen heeft toevertrouwd voor risico van die betrokkene komt.
4.3.
Appellant heeft betoogd dat hij zijn belangen heeft toevertrouwd aan (een medewerker van) de FNV. Dit brengt mee dat de door appellant bedoelde nalatigheid van de FNV voor rekening en risico van appellant komt. Dat deze medewerker heeft toegegeven dat hij vergeten is een bezwaarschrift in te dienen, maakt dit niet anders.
4.4.
De omstandigheid dat de beslissing mogelijk aanzienlijke gevolgen heeft voor zijn inkomen vanaf de 65-jarige leeftijd, leidt er niet toe dat de overschrijding van de bezwaartermijn appellant niet kan worden toegerekend. In het kader van artikel 6:11 van de Awb is voor een dergelijke belangenafweging geen ruimte. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9446.
4.5.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2017.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend H. Achtot

OS