ECLI:NL:CRVB:2014:1700

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
13-323 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering mee te werken aan arbeidsinschakeling en niet-ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellant, die sinds 15 juli 2011 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had geweigerd mee te werken aan een aangeboden re-integratietraject. Het college van burgemeester en wethouders van Ede had daarop een maatregel opgelegd, waarbij de bijstand van de appellant werd verlaagd. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar het beroep tegen een ander besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat de appellant niet tijdig beroep had ingesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant onvoldoende rekening heeft gehouden met de communicatieproblemen die voortvloeiden uit zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal. De Raad oordeelde dat het college voldoende aannemelijk had gemaakt dat de weigering van de appellant om mee te werken aan de aangeboden voorziening niet te wijten was aan zijn taalvaardigheid. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellant niet tijdig beroep had ingesteld tegen het tweede besluit, en dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de appellant voor het tijdig indienen van beroep en de gevolgen van het handelen of nalaten van een gemachtigde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/323 WWB
Datum uitspraak: 20 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
6 december 2012, 12/4127 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Ede (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Kroesbergen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2014. Voor appellant is verschenen mr. Kroesbergen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Klok.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt vanaf 15 juli 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 13 februari 2012 heeft appellant een gesprek gehad met zijn
re-integratieconsulent over aanmelding voor een re-integratietraject bij Voorwerk. Blijkens de rapportage van 20 februari 2012 heeft appellant aangegeven dat hij dat niet wilde.
1.2.
Bij besluit van 20 februari 2012 heeft het college aan appellant een maatregel opgelegd omdat hij geen gebruik heeft gemaakt van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. In verband met de persoonlijke omstandigheden van appellant heeft het college de maatregel, die volgens de Maatregelenverordening een verlaging van de bijstandsnorm met 100% gedurende één maand inhoudt, gematigd tot verlaging van de bijstand met 50% gedurende één maand, in de maand februari 2012.
1.3.
Bij besluit van 3 juli 2012 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 februari 2012 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij afzonderlijk besluit van 3 juli 2012 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 april 2012, waarbij het college de bijstand van appellant over de maand maart 2012 met 100% heeft verlaagd, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit 2 heeft de rechtbank
niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant tegen dat besluit niet tijdig beroep heeft ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
bestreden besluit 1
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de communicatieproblemen die ten gevolge van het feit dat hij de Nederlandse taal niet ten volle beheerst, zijn ontstaan tussen hem en de re-integratieconsulent.
4.2.
Deze grond slaagt niet. Uit het rapport van 20 februari 2012 komt naar voren dat de
re-integratieconsulent aan appellant, die op grond van de uitslag van het medisch belastbaarheidsonderzoek normaal belastbaar is richting werk, heeft meegedeeld dat hij zal worden aangemeld voor een oriëntatietraject bij Voorwerk en dat een weigering om mee te werken aan dit traject een maatregel tot gevolg heeft. Appellant heeft vervolgens aangegeven dat hij niet naar Voorwerk wil en dat hij zelf naar parttime functies zoekt. Het rapport van
20 februari 2012 bevat geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellant dat sprake was van communicatieproblemen tussen hem en de consulent.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant heeft geweigerd mee te werken aan een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en dat er geen aanleiding is om tot het oordeel te komen dat deze weigering appellant niet te verwijten valt vanwege het feit dat hij de Nederlandse taal niet goed beheerst.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het college vanwege de ernst van de gedraging, de mate waarin appellant de gedraging kon worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert, de verlaging op een lager bedrag had dienen vast te stellen of geheel van de verlaging had moeten afzien.
bestreden besluit 2
4.4.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.5.
Op 3 juli 2012 heeft het college bij twee afzonderlijke besluiten beslist op de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 20 februari 2012 en 2 april 2012. Deze besluiten zijn aan appellants toenmalige gemachtigde, mr. M.J.G. Voets, gezonden.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat de termijn voor het instellen van beroep tegen de bestreden besluiten van 3 juli 2012 is aangevangen op 4 juli 2012, en dat de laatste dag van die termijn 15 augustus 2012 was. Appellant heeft op 14 augustus 2012 beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. In het aanvullend beroepschrift van 12 september 2012 heeft appellant voor het eerst beroepsgronden geformuleerd tegen bestreden besluit 2. Gelet hierop heeft appellant niet tijdig beroep ingesteld tegen bestreden besluit 2.
4.7.
Tussen partijen is in geschil de vraag of de overschrijding van de beroepstermijn ingevolge artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar is.
4.8.
De beroepsgrond van appellant dat het aan het college te wijten is dat hij niet tijdig wist dat er twee besluiten zijn genomen op 3 juli 2012 slaagt niet. Het college heeft de bestreden besluiten van 3 juli 2012 op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt door deze aan appellants gemachtigde te sturen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het een omstandigheid is die voor rekening en risico van appellant komt dat diens vorige gemachtigde pas op een later moment de volledige stukken heeft doen toekomen aan de huidige gemachtigde. De gevolgen van (processueel) handelen of nalaten van een gemachtigde zijn voor rekening van diegene die de behartiging van zijn belangen aan die gemachtigde heeft toevertrouwd.
4.9.
Uit 4.4 tot en met 4.8 volgt dat de rechtbank terecht het beroep tegen bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.10.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) G.J. van Gendt

HD