ECLI:NL:CRVB:2017:4394

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
16/7932 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waarnemingstoelage en toepassing van het Besluit bezoldiging politie

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag met betrekking tot de waarnemingstoelage van twee appellanten, die werkzaam waren als medewerkers in schaal 5 en met ingang van 1 januari 2012 planningswerkzaamheden hebben overgenomen. Sinds 1 november 2012 waren zij belast met de waarneming van een functie in schaal 8. De korpschef van politie had hen een waarnemingstoelage toegekend, maar appellanten verzochten om een jaarlijkse verhoging van deze toelage met een periodiek, zoals bepaald in artikel 17, derde lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). De korpschef weigerde dit verzoek, wat leidde tot een procedure bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad oordeelt dat de waarnemingstoelage tijdens de waarneming meegroeit zolang het maximum in de schaal van de waargenomen functie niet is bereikt. De Raad stelt vast dat appellanten, indien de regelgeving correct was toegepast, in aanmerking zouden zijn gekomen voor drie periodieken in plaats van één. De Raad vernietigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaart de beroepen gegrond, waarbij de korpschef wordt veroordeeld tot het toekennen van drie periodieken aan beide appellanten met terugwerkende kracht. Tevens worden de kosten van de procedure vergoed.

Uitspraak

16/7932 AW, 16/7934 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van
3 november 2016, 16/4620 en 16/5544 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellante 1] te [woonplaats 1] (appellante 1)
[appellante 2] te [woonplaats 2] (appellante 2)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 21 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. C. Lamuadni hoger beroepen ingesteld.
De korpschef heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2017. Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. Lamuadni. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L. Kuipers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellanten waren werkzaam als [medewerker 1] (schaal 5). Op verzoek van hun directe chef hebben zij met ingang van 1 januari 2012 de planningswerkzaamheden van de toenmalige [medewerker 2] overgenomen. Sinds 1 november 2012 zijn appellanten belast met de waarneming van de [functie medewerker 2] (schaal 8)
.In verband met deze waarneming is aan appellanten bij besluiten van 10 april 2013 met ingang van
1 november 2012 een waarnemingstoelage toegekend van 100% van het verschil tussen de bezoldiging op dat moment, te weten salarisschaal 5, anciënniteit 14, en het bedrag vermeld in salarisschaal 8, anciënniteit 6. Daarbij is bepaald dat de hoogte van deze toelage eenmalig wordt vastgesteld en niet anders dan op grond van een algemene salarisherziening voor de sector politie zal wijzigen. Tegen deze besluiten hebben appellanten geen rechtsmiddelen aangewend, zodat deze in rechte vaststaan.
1.2.
Bij brieven van 10 augustus 2015 hebben appellanten verzocht om met terugwerkende kracht gevolg te geven aan het bepaalde in artikel 17, derde lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) in die zin dat zij gedurende de waarneming aanspraak maken op een jaarlijkse verhoging van de waarnemingstoelage met een periodiek op de periodiekdatum, zijnde
1 november voor appellante 1 en 1 februari voor appellante 2, zolang het maximum in de schaal van de waargenomen functie niet is bereikt.
1.3.
Bij besluiten van 16 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluiten van 12 april 2016 (bestreden besluiten), heeft de korpschef de verzoeken ten aanzien van de toekomst toegewezen, in zoverre dat de waarnemingstoelage voor appellante 1 met ingang van
1 november 2015 en voor appellante 2 met ingang van 1 februari 2015 is aangepast naar het verschil tussen schaal 5 trede 14 en schaal 8 trede 7. Tevens is besloten ieder jaar in de maand november, respectievelijk februari, de waarnemingstoelage opnieuw vast te stellen, in die zin dat een periodiek wordt toegekend, zolang de waarneming van de functie voortduurt tot aan het moment dat het maximum van schaal 8 is bereikt.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de verzoeken moeten worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat het oordeel van de rechtbank zich beperkt tot beantwoording van de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden. Daar is in deze gevallen geen sprake van. Hetgeen in beroep is aangevoerd met betrekking tot de onjuiste toepassing van artikel 17, derde lid, van het Bbp, had volgens de rechtbank al tegen het besluit van 10 april 2013 tot eenmalige vaststelling van de waarnemingstoelage aangevoerd kunnen worden. De korpschef kon dan ook in redelijkheid gebruikmaken van zijn bevoegdheid om de verzoeken om herziening af te wijzen en de bezoldiging van appellanten op de periodiekdatum slechts met één periodiek te laten groeien.
3. Appellanten hebben de aangevallen uitspraken in hoger beroep bestreden op de hierna te bespreken gronden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Op grond van artikel 9, eerste lid, van het Bbp, wordt het salaris van de ambtenaar verhoogd tot het naasthogere bedrag in de schaal, indien deze naar het oordeel van het bevoegd gezag de functie naar behoren vervult. Op grond van artikel 9, vierde lid, van het Bbp wordt de in het eerste lid bedoelde salarisverhoging voor de eerste maal toegekend met ingang van de eerste dag van de maand waarin sinds de aanstelling een jaar is verstreken en nadien telkens na één jaar tot het maximumsalaris van de geldende salarisschaal is bereikt.
4.1.2.
In artikel 17, derde lid, van het Bbp is bepaald dat bij volledige waarneming van de functie het bedrag van de toelage gelijk is aan het verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet en het salaris dat de ambtenaar zou genieten, wanneer de salarisschaal met het hogere maximumsalaris met ingang van de dag waarop de waarneming is begonnen, voor hem zou hebben gegolden.
4.2.
Aan de orde zijn de verzoeken om terug te komen van de besluiten van 10 april 2013, waarbij de hoogte van de waarnemingstoelage eenmalig is vastgesteld, na een inhoudelijke beoordeling door de korpschef. Voor het door de bestuursrechter te hanteren toetsingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 7 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:500. Voor deze zaken betekent dit dat de Raad, anders dan de rechtbank, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden de inhoudelijke beoordeling door de korpschef zal toetsen.
4.3.
Ter zitting is gebleken dat appellanten niet langer opkomen tegen de weigering de waarnemingstoelage naar het verleden aan te passen, hetgeen betekent dat zij afzien van nabetalingen over de desbetreffende periode in de jaren 2013-2015. Ten aanzien van de toekomst is de waarnemingstoelage bij de bestreden besluiten op grond van artikel 17, derde lid, van het Bbp door de korpschef met ingang van respectievelijk 1 november 2015 en
1 februari 2015 verhoogd met één periodiek en is bepaald dat voortaan ieder jaar op de periodiekdatum de waarnemingstoelage opnieuw zal worden vastgesteld. Daarop is door appellanten verzocht om, rekening houdend met de duur van de waarneming en conform artikel 17, derde lid, van het Bbp, met ingang van hun periodiekdatum in 2015 drie periodieken in plaats van één periodiek toe te kennen. Dit is door de korpschef geweigerd, waarbij is aangevoerd dat vanwege de wisselende wijze waarop binnen de voormalige regiokorpsen toepassing werd gegeven aan artikel 17, derde lid, van het Bbp de werkwijze per 1 januari 2015 is aangepast en landelijke afspraken zijn gemaakt over de toepassing van dit artikel, die mondeling zijn gecommuniceerd aan alle eenheden en zijn uitgewerkt in een werkinstructie. De berekening van de waarnemingstoelage is in overeenstemming gebracht met de nieuwe werkinstructie en er is met ingang van 1 januari 2015 direct toepassing gegeven aan artikel 17, derde lid, van het Bbp, door uit te gaan van één hogere periodiek in de waargenomen functie.
4.4.
De Raad volgt dit standpunt niet. Uit de tekst van artikel 17, derde lid, van het Bbp gelezen in samenhang met artikel 9, eerste en vierde lid, van het Bbp, volgt dat de waarnemingstoelage tijdens de waarneming meegroeit zolang het maximum in de schaal van de waargenomen functie niet is bereikt. Dit betekent dat indien de regelgeving van meet af aan op de juiste wijze zou zijn toegepast appellanten op hun periodiekdatum in 2015 in aanmerking zouden zijn gekomen voor drie periodieken, hetgeen overeenkomt met inpassing in schaal 8, trede 9. Hieruit volgt dat niet op een juiste wijze is gerepareerd en het op de weg van de korpschef had gelegen om naar aanleiding van het verzoek van appellanten om juiste toepassing van artikel 17, derde lid, van het Bbp de hoogte van de waarnemingstoelage ten aanzien van de toekomst vast te stellen op drie periodieken in plaats van één periodiek.
4.5.
Nu door de korpschef een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden van de duuraanspraken voor de toekomst, gaat de Raad voorbij aan het betoog van de korpschef dat met de door appellanten gewenste inpassing in schaal 8, trede 9, de vraag wordt omzeild of sprake is van nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden.
4.6.
Hetgeen onder 4.4 en 4.5 is overwogen heeft de rechtbank niet onderkend. Dit betekent dat de hoger beroepen slagen. De aangevallen uitspraken komen voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaren en die besluiten vernietigen. De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door appellante 1 per 1 november 2015 en appellante 2 per
1 februari 2015 drie periodieken toe te kennen, hetgeen overeenkomt met inpassing in
schaal 8, trede 9, met herroeping in zoverre van de primaire besluiten van 16 november 2015.
5. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de kosten van appellanten. Omdat het samenhangende zaken zijn, worden ze met toepassing van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) beschouwd als één zaak. De kosten worden begroot op
€ 990,- in bezwaar, € 990,- in beroep en € 990,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.970,-. Omdat het om twee samenhangende zaken gaat, dient ingevolge onderdeel C2 van de bijlage bij het Bpb wegingsfactor 1 te worden toegepast.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraken;
- verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de besluiten van 12 april 2016;
- kent appellante 1 per 1 november 2015 en appellante 2 per 1 februari 2015 drie periodieken
toe, hetgeen overeenkomt met inpassing in schaal 8, trede 9, met herroeping in zoverre van
de besluiten van 16 november 2015;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 12 april 2016; - veroordeelt het college in de kosten van appellanten tot een bedrag van € 2.970,-;
- bepaalt dat de korpschef aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde
griffierecht van twee keer in totaal € 419,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) L.V. van Donk

HD