ECLI:NL:CRVB:2017:4393

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
17/3923 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indeling in salarisschaal en functievervulling van een ambtenaar binnen de politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van de korpschef van politie ongegrond werd verklaard. Appellante, werkzaam bij de Eenheid Oost-Nederland, heeft vanaf 1 oktober 2015 haar functie volledig vervuld, maar was ten tijde van haar aanstelling nog niet in het bezit van alle relevante diploma's. De korpschef had haar bezwaar tegen de indeling in de aanloopschaal ongegrond verklaard, met het argument dat appellante niet voldeed aan de functie-eisen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het niet beschikken over diploma's op zich niet voldoende is om niet tot indeling in de bij de functie behorende salarisschaal te komen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante haar functie volledig vervulde en dat de korpschef ten onrechte had geoordeeld dat zij niet in de juiste schaal kon worden ingedeeld. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellante met terugwerkende kracht recht heeft op inschaling in de functieschaal behorende bij haar functie. Tevens is de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.475,- bedragen, en dient hij het griffierecht van € 418,- te vergoeden.

Uitspraak

17/3923 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
18 april 2017, 16/4119 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 21 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. de Casparis, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken in het geding gebracht
.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Casparis. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.I. Harbers-Schuitemaker en O.E.C.A. van der Hooft.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam bij de Eenheid Oost-Nederland. De oorspronkelijke functie van appellante is vastgesteld als [functie 1], salarisschaal 9. Naar aanleiding van de belangstellingsregistratie voor de [functie 2] is appellante met ingang van
1 september 2014 deze werkzaamheden gaan verrichten. Bij brief van 1 december 2015 is aan appellante het voornemen kenbaar gemaakt om haar als functievolger te plaatsen in de [functie 3], schaal 9.
1.2.
Naar aanleiding van appellantes sollicitatie naar de [functie 4] binnen het [team] van de [dienst], is appellante bij besluit van 28 januari 2016 (wijzigingsbesluit) met ingang van 1 oktober 2015 geplaatst in de [functie 5], met salarisschaal 10. In het wijzigingsbesluit is bepaald dat appellante met ingang van de benoemingsdatum wordt bezoldigd volgens salarisschaal 9, trede 14. Voorts is bepaald dat na het behalen van de benodigde diploma(s) en/of getuigschriften ten behoeve van de functie, appellante zal worden bevorderd naar de functionele salarisschaal.
1.3.
Appellante heeft tegen het wijzigingsbesluit bezwaar gemaakt, omdat zij zich niet kan vinden in de ingangsdatum van de plaatsing in de functie en evenmin in de toepassing van een aanloopschaal als bedoeld in artikel 6, derde lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp).
2.1.
Bij besluit van 13 juni 2016 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 januari 2016 ongegrond verklaard. De korpschef heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat appellante eerder dan per
1 oktober 2015 in de functie te benoemen. Het moment waarop de medewerker wordt geïnformeerd over de positieve uitslag van de selectieprocedure is niet het moment waarop de benoeming in de functie plaatsvindt. Ten aanzien van de inschaling heeft de korpschef gewezen op het volgende. De politie vraagt van arbeidsdeskundigen dat zij beschikken over een door de Stichting Register Arbeidsdeskundige (SRA) erkend diploma en dat zij zijn opgenomen in het SRA-register. Nadat de arbeidsdeskundige voldoet aan deze eisen kan en mag hij rapportages in de hoedanigheid van arbeidsdeskundige opmaken. Er is voor gekozen om ook interne medewerkers in staat te stellen te worden benoemd in deze functie ondanks dat zij niet voldoen aan de functie-eisen en daarmee niet aan het functieprofiel. Deze medewerkers worden in staat gesteld om de opleiding te volgen en daarmee op termijn te kunnen voldoen aan de gestelde eisen. Appellante beschikt niet over een door de SRA erkend diploma en is niet opgenomen in het SRA-register. Zij wordt thans door de politie in staat gesteld om aan de eisen te voldoen. Op het moment dat aan deze eisen wordt voldaan kan pas sprake zijn van volledige functievervulling.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat appellante terecht is geplaatst in de aanloopschaal behorende bij de [functie 5].
3.2.
De korpschef heeft in verweer zijn eerder ingenomen standpunt herhaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder r, van het Bbp, is bepaald dat onder functie moet worden verstaan: het samenstel van werkzaamheden door de ambtenaar te verrichten krachtens en overeenkomstig hetgeen hem door het daartoe bevoegde gezag is opgedragen, of het samenstel van door de ambtenaar te verrichten opgedragen werkzaamheden, zoals vastgelegd in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP).
4.2.
Artikel 6, eerste lid, van het Bbp bepaalt dat voor de ambtenaar een salarisschaal geldt. Volgens het tweede lid van dit artikel - voor zover hier van belang - kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de functies en de bij de functies behorende waardering. Deze regels zijn neergelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Op grond van artikel 6, derde lid, van het Bbp geldt, indien nog geen sprake is van volledige functievervulling, voor de ambtenaar voor de duur van een jaar een lagere salarisschaal dan voor hem op grond van het tweede lid zou gelden. Het bevoegd gezag kan beslissen om de periode van een jaar tot twee jaar te verlengen.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 19 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN6927) behoort een ambtenaar te worden ingepast in de bij zijn functie behorende salarisschaal, behalve als sprake is van een duidelijk nog niet voldoende functioneren. Alleen het niet hebben van diploma’s is niet voldoende om niet tot indeling in de bij de functie behorende schaal te komen.
4.4.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of appellante haar [functie 4] al dan niet volledig uitvoert, uitsluitend voor zover het betreft het doen van arbeidskundig onderzoek.
4.4.1.
De korpschef stelt zich op het standpunt dat het doen van arbeidskundige onderzoeken een essentieel onderdeel is van het takenpakket van [functie 4]. Alvorens deze onderzoeken te kunnen en mogen uitvoeren moet appellante beschikken over een door de SRA erkend diploma. Eerst na het behalen van dit diploma kan appellante de functie in volle omvang uitoefenen en de als essentiële taak aangemerkte arbeidskundige onderzoeken uitvoeren. Ter zitting heeft de korpschef naar voren gebracht dat het vereiste dat appellante moet zijn opgenomen in het SRA-register niet (langer) van toepassing is. De korpschef wijst er verder nog op dat sprake is van een nieuwe functie waarbij medewerkers, ook als zij nog niet voldoen aan alle vereisten, de mogelijkheid hebben gekregen om op de functie te solliciteren. Appellante heeft op 24 februari 2017 haar diploma behaald en is vervolgens vanaf die datum ingeschaald in haar functieschaal.
4.4.2.
Het standpunt van appellante komt erop neer dat het doen van arbeidskundige onderzoeken niet tot haar takenpakket behoort, althans in ieder geval niet kan worden aangemerkt als een essentieel onderdeel daarvan. Dit leidt zij af uit het feit dat deze taak niet is genoemd in de LFNP-functiebeschrijving van [functie 5] en evenmin expliciet is genoemd in de vacaturetekst van [functie 4]. Daarnaast verwijst zij naar het Beleidskader inzetbaarheid en Re-integratie Nationale Politie, versie 1.0, 3 maart 2016 (Beleidskader), waaruit zij afleidt dat arbeidskundige onderzoeken altijd door een senior arbeidsdeskundige worden verricht. De werkzaamheden behorende bij de [functie 4] voert zij vanaf 1 oktober 2015 in volle omvang uit. Haar takenpakket en werkzaamheden zijn niet gewijzigd nadat zij haar diploma heeft behaald, als gevolg waarvan zij in haar functieschaal is geplaatst. Dit duidt erop dat alleen het feit dat zij nog niet beschikte over het vereiste diploma voor de korpschef reden is geweest haar niet per 1 oktober 2015 in haar functieschaal aan te stellen. Ter zitting heeft appellante toegelicht dat zij tot op heden geen arbeidskundige onderzoeken heeft gedaan. Alle arbeidskundige onderzoeken werden en worden uitgevoerd door externen.
4.5.
Dat in de LFNP-functiebeschrijving van [functie 5] niet de specifieke taken van [functie 4] worden genoemd is een gevolg van het feit dat sprake is van een generiek functiesysteem. In een dergelijk systeem wordt niet uitgegaan van de werkzaamheden zoals deze feitelijk door de medewerkers worden vervuld, maar van de functiestructuur van de betreffende organisatie en de daarop vastgestelde functiebeschrijvingen. Van belang is dus of de werkzaamheden, lees: het doen van arbeidskundige onderzoeken, door het daartoe bevoegde gezag aan appellante zijn opgedragen en of dit een essentieel onderdeel van de functie betreft op grond waarvan de korpschef op goede gronden heeft kunnen besluiten appellante aan te stellen in de aanloopschaal.
De Raad stelt vast dat in de uitgebreide vacaturetekst van [functie 4] het doen van arbeidskundige onderzoeken niet staat vermeld. Uit het Beleidskader blijkt evenmin dat het doen van arbeidskundige onderzoeken een essentiële taak is van [functie 4]. Er zijn door de korpschef geen andere stukken overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. Desgevraagd heeft de korpschef ter zitting niet uiteen kunnen zetten in welke mate [functie 4] binnen zijn takenpakket met het doen van arbeidskundige onderzoeken is belast. Aldus moet op basis van de beschikbare stukken alsmede wat ter zitting is besproken, worden geconcludeerd dat niet is komen vast te staan dat het doen van arbeidskundige onderzoeken een essentieel onderdeel vormt van de [functie 4]. Dat met appellante, voorafgaande aan de benoeming in de [functie 4], is gesproken over het doen van arbeidskundige onderzoeken in die functie leidt, wat daar verder ook van zij, niet tot een andere conclusie. Hieruit volgt immers niet dat deze werkzaamheden een essentieel onderdeel van de functievervulling vormen. Dit volgt evenmin uit de in het dossier aanwezige gespreksverslagen. De Raad neemt voorts in aanmerking dat appellante onweersproken heeft gesteld dat haar werkzaamheden en takenpakket niet zijn gewijzigd nadat zij haar diploma heeft behaald en dat zij, in ieder geval ten tijde van de zitting van de Raad, te weten ruim acht maanden na het behalen van haar diploma, geen arbeidskundige onderzoeken heeft uitgevoerd en dat deze onderzoeken onverminderd door externe, als senior aan te merken, arbeidsdeskundigen, worden verricht.
4.6.
Uit het vorenstaande volgt dat appellante vanaf 1 oktober 2015 haar [functie 4] volledig heeft vervuld. Dat appellante ten tijde van haar aanstelling nog niet beschikte over alle voor de functie relevante diploma’s is, gelet op de in 4.2 genoemde vaste rechtspraak in combinatie met wat in 4.5 is overwogen, niet voldoende om niet tot indeling in de bij de functie behorende schaal te komen.
4.7.
Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep van appellante slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het bestreden besluit vernietigen voor zover appellante hierbij is geplaatst in de aanloopschaal behorende bij [functie 5]. Hij ziet aanleiding om met toepassing van artikel 72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak te voorzien en, met herroeping in zoverre van het primaire besluit van 28 januari 2016, te bepalen dat appellante met ingang van 1 oktober 2015 recht heeft op inschaling in de functieschaal behorende bij [functie 5]. De korpschef dient hierbij de juiste trede en de periodiekdatum vast te stellen.
5. Aanleiding bestaat de korpschef te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 495,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift),
€ 990,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 990,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), derhalve in totaal € 2.475,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 13 juni 2016 voor zover appellante
daarbij is geplaatst in de aanloopschaal behorende bij [functie 5];
- bepaalt, in zoverre met herroeping van het besluit van 28 januari 2016, dat voor appellante
vanaf 1 oktober 2015 de functieschaal geldt behorende bij [functie 5],
conform rechtsoverweging 4.7;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het gedeelte van het vernietigde
besluit;
- veroordeelt de korpschef in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.475,-;
- bepaalt dat de korpschef het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 418,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) L.V. van Donk

HD