ECLI:NL:CRVB:2017:4383

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
15/4034 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter. De zaak betreft een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 april 2015. Appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J. Klinkert, heeft het hoger beroep ingetrokken nadat het Uwv op 14 augustus 2017 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen. Appellant verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten en tot schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn.

De Raad heeft vastgesteld dat de procedure van ontvangst van het bezwaarschrift op 27 juli 2012 tot de uitspraak op 20 december 2017 in totaal vijf jaar en vijf maanden heeft geduurd, wat een overschrijding van de redelijke termijn van één jaar en vijf maanden met zich meebracht. De Raad heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn voor rekening van de Staat komt en heeft een schadevergoeding van € 1.500,- toegewezen aan appellant. Daarnaast is het verzoek om vergoeding van wettelijke rente over de na te betalen uitkeringen toegewezen. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 495,-.

De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 december 2017.

Uitspraak

Datum uitspraak: 20 december 2017
15/4034 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:73a, 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 april 2015, 13/1102 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid)

PROCESVERLOOP

Naar aanleiding van het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de Raad de Staat der Nederlanden als partij aangemerkt.
Namens appellant heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 14 augustus 2017 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 12 oktober 2017 heeft mr. Klinkert namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten in beroep en hoger beroep en tot vergoeding van schade, bestaande uit wettelijke rente over de na te betalen uitkeringen en tot vergoeding van schade ten gevolge van het overschrijden van de redelijke termijn.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb.2013, 50) in werking getreden. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 juli 2013. Ingevolge artikel 8:73a (oud) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 van de Awb worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die verzoeker lijdt.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 14 augustus 2017 geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
Aangezien de rechtbank al een veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg heeft uitgesproken, staan voor de Raad nog slechts ter beoordeling de in hoger beroep gemaakte kosten.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot € 495,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt het volgende.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende. Vanaf de datum van ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift op 27 juli 2012 tot de datum van deze uitspraak heeft de procedure afgerond vijf jaar en vijf maanden geduurd en daarmee is de redelijke termijn met één jaar en vijf maanden overschreden. In de zaak zelf noch in de opstelling van appellant zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door het Uwv vijf maanden geduurd. Vanaf de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 19 februari 2013 heeft de behandeling van het beroep tot de uitspraak op 30 april 2015 afgerond twee jaar en drie maanden geduurd. De behandeling van het hoger beroep heeft vanaf de ontvangst van het hoger beroepschrift van appellant op
8 juni 2015 tot de datum van deze uitspraak afgerond twee jaar en zes maanden geduurd. Daarmee is vastgesteld dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is geschonden. Dit betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase heeft plaatsgevonden en voor rekening van de Staat komt. Zoals in meergenoemde uitspraak van
26 januari 2009 is overwogen, is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. Gelet op de overschrijding van één jaar en vijf maanden ziet de Raad aanleiding de Staat te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade aan appellant tot een bedrag van € 1.500,-.
Het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering wordt toegewezen. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen wordt verwezen naar de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente als hiervoor aangegeven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) tot een betaling
aan appellant van vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.500,-;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 495,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) N.L. Kuipers

IJ