ECLI:NL:CRVB:2017:4381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
16/365 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld met diverse lichamelijke en psychische klachten. Appellant was werkzaam als grondwerker en had na zijn ziekmelding een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Het Uwv heeft op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst vastgesteld dat appellant geschikt is voor bepaalde functies en heeft zijn uitkering beëindigd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het deskundigenrapport, dat een zorgvuldig onderzoek weerspiegelt, de medische grondslag van het besluit van het Uwv ondersteunt. De deskundige heeft geen indicatie gevonden voor een urenbeperking en heeft bevestigd dat appellant geschikt is voor de geselecteerde functies. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.

Uitspraak

Datum uitspraak: 6 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 november 2015, 15/2989 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.E.B. Haazen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J. Heek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.
Na de zitting is het onderzoek heropend. De Raad heeft dr. J.B.A. van Mourik, orthopedisch chirurg, benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Op 11 mei 2017 heeft de deskundige een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht.
Beide partijen hebben op het rapport gereageerd.
Desgevraagd heeft de deskundige zijn reactie ingezonden.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten en is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als grondwerker voor 40 uur per week. Zijn dienstverband is op 30 september 2012 beëindigd. Appellant is in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Vanuit deze situatie heeft appellant zich per 13 maart 2013 ziek gemeld met diverse lichamelijke en psychische klachten, waarna hij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft ontvangen. Appellant heeft in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft op 6 januari 2014 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld. Appellant is niet geschikt geacht voor zijn eigen werk, maar een arbeidsdeskundige heeft een vijftal volgens hem passende functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen (magazijn, expeditiemedewerker (111220), productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (111172) en sorteerder, controleur (111340)) berekend dat appellant 86,07% kan verdienen van zijn zogeheten maatmaninkomen.
1.2.
Het Uwv heeft appellant bij besluit van 15 januari 2014 bericht dat hij vanaf 12 maart 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 april 2014 ongegrond verklaard. Hiertegen is geen beroep ingesteld. Daarna is de WW-uitkering van appellant voortgezet.
1.3.
Op 28 november 2014 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld met dezelfde klachten als bij de eerste ziekmelding. Op 13 januari 2015 is hij op het spreekuur geweest van een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft appellant geschikt geacht voor de eerder in het kader van de EZWb geselecteerde, onder 1.2 genoemde functies. Bij besluit van 13 januari 2015 heeft het Uwv bepaald dat appellant met ingang van 18 januari 2015 geen recht meer heeft op uitkering op grond van de ZW. Bij besluit van 10 april 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 januari 2015 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 april 2015 ten grondslag gelegd waarin is geconcludeerd dat appellant geschikt moet worden geacht voor de geselecteerde functies.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant geschikt is te achten voor één van de geselecteerde functies en dat het Uwv de ZW-uitkering op goede gronden heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het bestreden besluit berust op een onzorgvuldig onderzoek en een onjuiste medische grondslag. Met name is onvoldoende rekening gehouden met zijn rugklachten. Appellant heeft verwezen naar door hem ingebrachte medische informatie van behandelaars, onder meer van neuroloog
dr. W. Hoefnagels. Appellant is van mening dat hij niet voltijds kan werken en dat een urenbeperking aan de orde is. Appellant acht zich niet in staat tot het vervullen van de geselecteerde functies.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Het Uwv heeft zich in het bestreden besluit dus terecht op het standpunt gesteld dat de in het kader van de EZWb geselecteerde functies de maatstaf arbeid vormen.
4.3.
Ter beoordeling van de vraag of appellant geschikt kan worden geacht voor het vervullen van die functies wordt het volgende overwogen. De benoemde deskundige heeft in zijn rapport van 11 mei 2017 vragen van de Raad beantwoord. Deze deskundige kan zich volledig vinden in de beperkingen zoals die door de verzekeringsarts zijn vastgelegd in de FML van
6 januari 2014. Daarbij is volgens de deskundige meer dan voldoende rekening gehouden met de rugklachten. Tevens zijn beperkingen aangenomen voor knielen en werken boven schouderhoogte. Ook daarin kan de deskundige zich vinden. In zijn rapport heeft de deskundige voorts overwogen dat hij, anders dan neuroloog Hoefnagels, van mening is dat er geen reden is om rugbelastend werk volledig te ontraden. Het is volgens hem realistisch op basis van de pijn en de röntgenologische bevindingen enige beperkingen aan te nemen ten aanzien van het verrichten van loonvormende arbeid, maar een advies om in het geheel geen rugbelastend werk te doen is onvoldoende onderbouwd. De deskundige ziet geen indicatie voor een urenbeperking.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellant alsook de informatie van de artsen van het Uwv zijn door hem bij de beoordeling betrokken. Hij heeft appellant zelf lichamelijk onderzocht, nieuwe röntgenfoto’s laten maken van de lumbale wervelkolom, het bekken en de beide knieën en zijn rapport is inzichtelijk en consistent gemotiveerd. Verder heeft hij bij brief van
10 augustus 2017 een gemotiveerde reactie gegeven op de brieven namens appellant.
4.5.
Namens appellant is aangevoerd dat de deskundige in zijn rapport ten onrechte heeft vermeld dat appellant door de huisarts is verwezen naar een bevriende orthopeed. Daarnaast heeft de deskundige niet onderbouwd op welke wijze appellant moet functioneren in rugbelastende arbeid. Appellant is thans werkzaam in een houtzagerij. Dat lukt hem alleen door het innemen van steeds meer pijnstillers. Appellant is dit werk gaan doen omdat hij geen inkomen had, maar eigenlijk is het veel te zwaar. Het zou voor hem het beste zijn om drie dagen te weken met tussendoor een rustdag. Het rapport van de deskundige heeft ertoe geleid dat appellant depressief is geworden. Het is voor appellant onbegrijpelijk waarom de versmalling van de ruimte L5-S1 geen aanwijzing zou zijn voor de aanwezigheid van een hernia.
4.6.
De deskundige heeft in zijn brief van 10 augustus 2017 te kennen gegeven dat hij er zijn aantekeningen op heeft nageslagen waarin de mededeling van appellant over de verwijzing door de huisarts is opgetekend, maar dat hij deze verwijzing niet heeft laten meewegen bij zijn eindoordeel. Verder heeft de deskundige vermeld dat hij geen uitspraak heeft gedaan over de artsen in België, maar dat hij zijn oordeel heeft gebaseerd op door hem verricht lichamelijk onderzoek en de uitkomsten van röntgenologisch onderzoek. Voorts heeft de deskundige zich op het standpunt gesteld dat de versmalling van een tussenwervel frequent is op basis van degeneratie van die tussenwervelschijf, zoals uitdrogen van de tussenwervelschijf en slechts zelden op basis van een HNP. Gelet op de gemotiveerde reactie van de deskundige en zijn rapport van 11 mei 2017, waarin de deskundige heeft opgenomen dat tijdens zijn onderzoek is gebleken dat de bewegingsexcursies van rug en knieën volstrekt ongestoord zijn en waarin de MRI en de röntgenfoto’s zijn genoemd en beschreven, is er geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van zijn beoordeling en overtuigt zijn conclusie dat sprake is van degeneratie en in 2015 wat prikkeling in de wortel L5 links. De deskundige wordt ook gevolgd in zijn standpunt dat er geen indicatie is voor een urenbeperking.
4.7.
Nu er geen twijfel is over de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit is er geen aanleiding voor het oordeel dat appellant niet geschikt is de werkzaamheden in de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies te verrichten.
4.8.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van
J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017.
(getekend) F.M.S. Requisizione
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

JL