ECLI:NL:CRVB:2017:4373
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering op basis van referte-eis
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant. Appellant had eerder een uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op basis van het feit dat appellant niet voldeed aan de referte-eis zoals bedoeld in artikel 17 van de Werkloosheidswet (WW). De referte-eis houdt in dat een werknemer in de 36 weken voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 weken moet hebben gewerkt. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard, omdat er geen bewijs was dat appellant in de referteperiode een dienstverband had of loon had ontvangen.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij wel degelijk een dienstverband had bij de Van der Meer groep en heeft verzocht om aanhouding van de behandeling om bewijs te leveren van zijn stelling. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de eerdere uitspraak van de rechtbank correct was. De Raad heeft de argumenten van appellant opnieuw beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad heeft het verzoek van appellant om aanhouding afgewezen, omdat de enkele stelling dat hij betalingen had ontvangen van een privépersoon onvoldoende was om aan te tonen dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.