ECLI:NL:CRVB:2017:4353

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
16/964 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

Op 20 december 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 21 januari 2013 ziek meldde na een hartinfarct. Appellant had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na onderzoek dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen onvoldoende waren onderkend. Hij voerde aan dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat een onafhankelijk deskundige nodig was om zijn situatie te beoordelen. De Raad heeft de argumenten van appellant overwogen, maar kwam tot de conclusie dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De rapporten waren goed gemotiveerd en de medische situatie van appellant was adequaat in kaart gebracht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

16.964 WIA

Datum uitspraak: 20 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 januari 2016, 15/5845 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien heeft appellant een brief van de behandelend cardioloog van 12 september 2017 aan de Raad gestuurd en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. van der Meulen. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 21 januari 2013 ziek gemeld voor zijn werkzaamheden als troubleshooter in verband met klachten als gevolg van een hartinfarct. Naar aanleiding van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), is appellant op 4 december 2014 onderzocht op het spreekuur van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat aannemelijk is dat bij appellant sprake is van een verminderd inspanningsvermogen, mede als gevolg van de hartproblematiek. Er zijn beperkingen ten aanzien van langere en zwaardere lichamelijke inspanningen en langdurige statische belasting. De beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft met inachtneming van deze FML functies geselecteerd die appellant wordt geacht te kunnen vervullen. Op basis van deze functies heeft de arbeidsdeskundige berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% bedraagt.
1.2.
Bij besluit van 2 februari 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
19 januari 2015 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
1.3.
Het tegen het besluit van 2 februari 2015 gemaakte bezwaar is door het Uwv ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 28 juli 2015 (bestreden besluit). Daaraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat bij het onderzoek beperkingen onderbelicht zijn gebleven. Appellant acht zich als gevolg van de hartproblematiek volledig arbeidsongeschikt, althans meer dan 35%. Hij heeft na enige inspanning al nagenoeg geen energie meer en moet gedurende de dag rusten om enigszins te kunnen functioneren. Appellant is van mening dat een onderzoek door een onafhankelijk deskundige noodzakelijk is om een reëel beeld te krijgen van zijn beperkingen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een verklaring van zijn behandelend cardioloog aan de Raad gestuurd.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest, wordt onderschreven. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de beschikbare informatie van de behandelend cardioloog in de beoordeling betrokken. De rapporten van de verzekeringsartsen geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en deze rapporten zijn deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep, onder verwijzing naar de door hem ingezonden medische informatie, heeft aangevoerd tast het oordeel van de rechtbank niet aan. De artsen van het Uwv hebben overtuigend de medische situatie van appellant rond de beoordelingsdatum beschreven met inachtneming van de aanwezige informatie over de cardiale situatie. In de door appellant in hoger beroep ingediende informatie van de cardioloog van
12 september 2017 is de cardiale situatie van appellant vanaf 2013 weergegeven, waarbij is vermeld dat de situatie van appellant na de operatie in 2013 is verbeterd, de medicaties zijn ingesteld en er geen nieuwe bijzonderheden bij de laatste controle in 2017 zijn en dat er sprake is van een stabiele medische situatie. De beschreven medische voorgeschiedenis en de opmerking dat appellant vanwege de hartklachten last heeft van vermoeidheid bij inspanning, was bekend bij de verzekeringsartsen. Met die gegevens is kenbaar bij het vaststellen van de belastbaarheid rekening gehouden en er is geen aanleiding te oordelen dat de verzekeringen met de informatie onvoldoende rekening hebben gehouden of dat de belastbaarheid van appellant is onderschat. Voor het raadplegen van een deskundige ziet de Raad dan ook geen aanleiding.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn en deze functies aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen worden gelegd. De overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden eveneens geheel onderschreven.
5. Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Aangezien de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, moet het verzoek om vergoeding van schade worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) S.L. Alves

OS