ECLI:NL:CRVB:2017:4351

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
16/580 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering op basis van medische gegevens en belastbaarheid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond verklaarde. Appellante, die zich op 28 januari 2013 ziek meldde wegens hartkloppingen en andere klachten, had eerder een besluit ontvangen van het Uwv waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 26 januari 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende medische onderbouwing had voor zijn besluit en dat appellante in staat was de aan haar voorgehouden functies te vervullen.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten, waaronder hartritmestoornissen en andere fysieke beperkingen. Ze stelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet adequaat was en dat er geen ruimte was voor herstel na een ritmestoornis. Het Uwv heeft echter verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen, en de Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er geen aanknopingspunten zijn om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De Raad concludeerde dat het Uwv alle relevante medische informatie had meegewogen en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante correct was.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 december 2017, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.580 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 december 2015, 15/4056 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Faber-Speksnijder hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op de nadere stukken gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Faber-Speksnijder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerkster voor
40 uur per week. Op 28 januari 2013 heeft zij zich ziek gemeld wegens hartkloppingen. Daarnaast heeft appellante heup- en rugklachten. Bij besluit van 15 december 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante, gegeven de uitkomsten van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, met ingang van 26 januari 2015 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van 21 mei 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 december 2014 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank berust het bestreden besluit op een toereikende medische grondslag en heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat appellante de aan haar voorgehouden functies met haar beperkingen kan vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat bij het vaststellen van haar belastbaarheid onvoldoende rekening is gehouden met de klachten die zij heeft als gevolg van hartritmestoornissen, cirkeltachycardie en een aandoening aan de heup. Appellante heeft dagelijks aanvallen van hartkloppingen, hierna voelt zij zich uitgeput. Als gevolg hiervan is appellante oververmoeid en niet in staat om 40 uur per week te werken. Appellante heeft er op gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat ze even moet kunnen zitten als zij zich niet lekker voelt worden. Dit is ten onrechte niet in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen. Voorts acht appellante het in de functies niet goed mogelijk om te herstellen na een ritmestoornis omdat er sprake is van een dwingend werktempo. Ten slotte heeft appellante herhaald dat het dragen van katoenen handschoenen een probleem is bij de functie van productiemedewerker industrie omdat hierdoor de tastzin sterk wordt verminderd.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Evenals de rechtbank heeft de Raad geen aanknopingspunten om het medisch onderzoek waarop het bestreden besluit is gebaseerd onzorgvuldig te achten of om te twijfelen aan de voor appellante in de FML van 9 april 2015 weergegeven belastbaarheid. Het Uwv was bekend met alle klachten en ziektebeelden, en heeft deze kenbaar meegewogen bij de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat er op grond van de beschikbare medische gegevens geen aanleiding is voor verdergaande beperkingen dan in de FML zijn vastgelegd. Dat er geen medische grond is voor een urenbeperking, is onder verwijzing naar de informatie van de cardioloog, waaronder de
72-uurs ECG registratie, eveneens toereikend gemotiveerd. Zowel cardioloog Odenkerker als cardioloog Tan hebben hun bevindingen weergegeven in rapporten van 22 februari 2013 en 12 juni 2013, welke bevindingen, evenals die van de neuroloog Bos van 14 maart 2013, inzichtelijk zijn besproken in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
9 april 2015. Uit dat rapport kan niet worden afgeleid dat de beoordeling van deze verzekeringsarts afwijkt van de bevindingen van de behandelend artsen of dat bij die beoordeling medische informatie is gemist. In een aanvullend rapport van 31 oktober 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in reactie op door appellante ingediende hoger beroepsgronden, nogmaals toegelicht welke gegevens bij de behandeling zijn betrokken, waarbij nogmaals afdoende is gemotiveerd dat met de door de cardioloog geobjectiveerde afwijkingen in voldoende mate rekening is gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid er dat er geen medische indicatie is voor een verminderde ureninzetbaarheid of anderszins aanpassing van de FML.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde beperkingen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 20 mei 2015 en is het aanvullend rapport van 3 november 2017 afdoende gemotiveerd dat appellante in staat is de geduide voorbeeldfuncties te vervullen. Naar aanleiding van de kritiek op de functie inpakken in verband met het werktempo in die functie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat de cardiologisch informatie geen basis biedt voor extra beperkingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens nogmaals toegelicht dat in de functie de mogelijkheid bestaat te gaan zitten. In dit rapport is voorts voldoende toegelicht dat het dragen van handschoenen in de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) geen belemmering vormt in deze functie. Het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een toereikende arbeidskundige grondslag wordt dan ook onderschreven.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) S.L. Alves

RB