ECLI:NL:CRVB:2017:4346

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
15/6798 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ziekengeld en medisch onderzoek in het kader van de Ziektewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die als callcenter-medewerkster werkte, meldde zich op 9 januari 2014 ziek met psychische klachten. Na beëindiging van haar dienstverband op 6 februari 2014, ontving zij ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv concludeerde na een medisch onderzoek dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, en beëindigde haar recht op ziekengeld per 9 februari 2015.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 december 2014 niet waren onderschat. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar psychische beperkingen niet goed waren ingeschat en dat er aanleiding was voor een deskundigenonderzoek. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv, en oordeelde dat de door appellante ingediende rapporten onvoldoende waren om de conclusies van de verzekeringsartsen te weerleggen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek van appellante om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2017.

Uitspraak

15/6798 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 september 2015, 15/2404 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 december 2017
[werkgever] , te [gemeente] (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. R.F.J. van de Pol hoger beroep ingesteld en verzocht om veroordeling tot vergoeding van schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Werkgever heeft zich als derde-belanghebbende gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Pol. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als callcenter-medewerkster voor 22 uur per week, toen zij zich op 9 januari 2014 voor dit werk ziek meldde met psychische klachten. Haar dienstverband is op 6 februari 2014 geëindigd. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 3 december 2014 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 december 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante meer dan haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 29 december 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 9 februari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 5 maart 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende is gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met de psychische klachten van appellante en tot welke beperkingen haar klachten leiden. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de door appellante in beroep ingediende (medische) stukken, waaronder een rapport van psychiater M. Rakic van 8 maart 2007 en een uitdraai uit het politiesysteem over de periode 21 juni 2012 tot en met 23 juni 2015, onvoldoende reden tot twijfel geven aan de juistheid van de vaststelling van de belastbaarheid van appellante op de datum in geding. Uitgaande van de juistheid van de FML van 5 december 2014 heeft de rechtbank tevens geoordeeld dat niet is gebleken dat appellante de werkzaamheden, behorend bij de door de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) geduide functies niet kan verrichten. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij signaleringen en mogelijke overschrijdingen, per geselecteerde functie heeft onderbouwd waarom de medische belastbaarheid van appellante in die functie niet wordt overschreden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar een rapport van verzekeringsarts/medisch adviseur E.C. van der Eijk van 6 oktober 2015 en informatie van psychiater Oudkerk van 23 mei 2016, aangevoerd dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet concludent is. Appellante heeft tevens aangevoerd dat haar psychische beperkingen zijn onderschat en heeft de Raad verzocht een deskundige te raadplegen. Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij niet in staat is om de functie van magazijnmedewerker afvalverwerking (SBC-code 315020) te verrichten omdat in deze functie haar belastbaarheid op het aspect 2.8.1 ‘conflicthantering’ wordt overschreden. Tevens heeft appellante aangevoerd dat zij niet in staat is de functies boekhouder (SBC-code 315040) en administratief medewerker (SBC-code 315090) te verrichten omdat in deze functies eveneens haar belastbaarheid wordt overschreden op het aspect 2.6.1 ‘werksituatie zonder veelvuldige onderbrekingen’. Tot slot heeft appellante, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 16 september 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3450) aangevoerd dat sprake is van een ontoelaatbare relativering van haar belastbaarheid op het onderdeel 2.8 ‘omgaan met conflicten’.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 november 2015 en 5 januari 2017 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 november 2017, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig en volledig is geweest. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, appellante op het spreekuur gezien en haar uitgebreid psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier eveneens bestudeerd, heeft appellante op het spreekuur/de hoorzitting gezien en haar over haar klachten bevraagd. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts vervolgens inhoudelijk gereageerd op de aangevoerde gronden en ingediende medische stukken.
4.3.
De rechtbank heeft tevens met juistheid geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te oordelen dat de beperkingen in de FML van 5 december 2014 zijn onderschat. Van belang wordt geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in zijn rapport van 25 februari 2015, heeft vermeld dat bij appellante sprake is van een aanpassingsstoornis en PTSS en op grond van alle dossiergegevens alsmede de bevindingen uit eigen onderzoek de door de verzekeringsarts opgestelde FML gemotiveerd heeft onderschreven. Dat deze arts bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante een juist beeld heeft gehad van de psychische gezondheidstoestand van appellante blijkt uit het in hoger beroep ingediende rapport van de appellante behandelend psychiater Oudkerk van 23 mei 2016. Ook de psychiater gaat als (hoofd)diagnose uit van de aanwezigheid van PTSS. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport afdoende toegelicht waarom er op basis van de standaard ‘Duurbelasting in arbeid’ geen indicatie is om bij appellante een urenbeperking aan te nemen.
4.4.
Wat appellante in hoger beroep, onder verwijzing naar het rapport van verzekeringsarts/medisch adviseur Van der Eijk en het schrijven van psychiater Oudkerk, heeft aangevoerd is onvoldoende om de inzichtelijk gemotiveerde standpunten van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Daarbij wordt van belang geacht dat medisch adviseur Van der Eijk appellante niet zelf heeft onderzocht en op basis van de hem ter beschikking gestelde informatie geen medisch inhoudelijk standpunt inneemt over de juistheid van de door de artsen van het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante. Van der Eijk stelt zich in zijn rapport op het standpunt dat een nader onderzoek door een psychiater aangewezen is omdat duidelijke diagnostiek over appellantes psychiatrische aandoening naar zijn mening ontbreekt. Nu uit de ingediende informatie van psychiater Oudkerk blijkt dat hij als hoofddiagnose PTSS heeft gesteld en de artsen van het Uwv bij de vaststelling van de belastbaarheid van appellante eveneens van de aanwezigheid van dit ziektebeeld zijn uitgegaan, is er tussen de behandelend sector en de artsen van het Uwv consensus over de diagnose zodat er geen aanleiding is te oordelen dat de verzekeringsartsen de FML op basis van een onjuist of onvolledig medisch beeld hebben opgesteld. Er wordt daarom geen aanleiding gezien een deskundige te raadplegen.
4.5.
Met de rechtbank is de Raad, onder verwijzing naar het resultaat functiebeoordeling van de geduide functies van 26 januari 2015 en de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 maart 2015 en 21 mei 2015, van oordeel dat de in de functies wikkelaar (SBC-code 267050), operator voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 271121) en magazijnmedewerker (SBC-code 315020) voorkomende signaleringen van eventuele overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante voldoende inzichtelijk zijn toegelicht. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat in de functie van magazijnmedewerker afvalverwerking haar belastbaarheid op het aspect 2.8 ‘omgaan met conflicten’ wordt overschreden. De artsen van het Uwv hebben in de FML vastgesteld dat appellante een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend telefonisch of schriftelijk kan hanteren. Uit het resultaat functiebeoordeling blijkt dat in de onderhavige functie zo nu en dan irritatie tussen appellante en een aanbieder van afval zou kunnen voorkomen. Met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals hij heeft verwoord in zijn rapport van
2 november 2017, is de Raad van oordeel dat de belastbaarheid van appellante in onderhavige functie niet wordt overschreden nu uit de werkomschrijving van deze functie blijkt dat appellante de mogelijkheid heeft om, bij een dreigend conflict, de hulp van de bedrijfsleider in te roepen. Appellante heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat haar belastbaarheid in de functies van boekhouder en administratief medewerker wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn eerder vermelde rapport eveneens nader toegelicht waarom appellante, ondanks de in deze functies voorkomende signalering op het aspect 1.9.6, in staat kan worden geacht deze functies te vervullen. Door appellante zijn tegen deze nadere toelichting geen gronden aangevoerd. Bij het laten vervallen van beide functies blijven voorts voldoende functies over, waarvoor appellante niet ongeschikt is.
4.6.
Tot slot wordt geoordeeld dat het beroep van appellante op de uitspraak van de Raad van 16 september 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3450) niet slaagt. In het geding dat tot die uitspraak heeft geleid, had de verzekeringsarts zijn eerder ingeschatte en in een FML verwoorde belastbaarheid van een betrokkene op een bepaald aspect achteraf afgezwakt. In het onderhavige geschil doet deze situatie zich niet voor.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst bestaat geen grond voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) S.L. Alves

KS