Uitspraak
OVERWEGINGEN
1 september 2014 zou eindigen, de minister haar in ieder geval kort na 1 september 2014 had moeten mededelen dat haar recht op een studentenreisproduct was geëindigd. Nu de minister dit niet heeft gedaan, is de OV-schuld van appellante onnodig en onredelijk opgelopen.
artikel 3.27, tweede lid, van de Wsf 2000.
1 september 2014 zou eindigen, levert evenmin een situatie op waarin het niet tijdig stopzetten van het studentenreisproduct aantoonbaar niet aan appellante kan worden toegerekend. Dit betoog miskent de eigen verantwoordelijkheid van studerenden die studiefinanciering en daarmee een studentenreisproduct ontvangen om zich zorgvuldig en volledig te informeren over de daarbij geldende rechten en plichten. De minister informeert studerenden over deze rechten en plichten – onder meer – op de website van DUO. Er zijn geen aanknopingspunten dat deze informatievoorziening onduidelijk, onvolledig of onjuist is. Voorts is geen rechtsregel aanwijsbaar die de minister verplicht om studerenden individueel en op een proactieve wijze te informeren over de (mogelijke) gevolgen van wijzigingen in hun situatie. Evenmin is een rechtsregel aanwijsbaar op grond waarvan de minister gehouden is zijn processen zo in te richten dat hij, in het geval dat een studerende hem een wijziging doorgeeft, automatisch aan de studerende te kennen geeft wat de gevolgen zijn van de wijziging. Anders dan appellante betoogt, vloeit zo een verplichting niet voort uit afdeling 2.3 van de Algemene wet bestuursrecht.