ECLI:NL:CRVB:2017:4257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
16/3286 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onduidelijkheid over huurbetalingen en inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had een aanvraag om bijstand ingediend, maar deze was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. De afwijzing was gebaseerd op onduidelijkheid over de huurbetalingen van een loods waarin een hennepkwekerij was aangetroffen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd over hoe hij de huur van de loods heeft kunnen betalen. Ondanks dat de appellant een huurovereenkomst en facturen had overgelegd, was het college van mening dat de appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. De Raad heeft geoordeeld dat de appellant niet de nodige duidelijkheid heeft verschaft over de huurbetalingen en dat het college terecht de aanvraag om bijstand heeft afgewezen. De terugvordering van de voorschotten is niet afzonderlijk besproken, omdat de appellant hiertegen geen gronden had aangevoerd. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.3286 WWB

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 maart 2016, 15/7055 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 12 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.B.M. Pessers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pessers. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant had vanaf 20 augustus 2009 een eenmanszaak [naam bedijf], een [bedrijf]. Per 16 januari 2014 heeft appellant zijn bedrijf uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.
1.2.
Nadat een eerdere aanvraag om bijstand van 7 mei 2014 was afgewezen in verband met onduidelijkheid over kasstortingen, heeft appellant zich op 19 augustus 2014 opnieuw gemeld voor het doen van een aanvraag. Op 13 oktober 2014 heeft appellant de aanvraag ingediend.
1.3.
Onder meer naar aanleiding van informatie dat de politie op 4 april 2014 een inval had gedaan in een loods aan [het adres] te [X.], waarbij 400 hennepplanten waren aangetroffen, dat appellant diezelfde dag bij die loods is aangetroffen met 200 hennepstekken in zijn auto en dat appellant huurder is van die loods, heeft het college op 10 februari 2015 bij appellant stukken opgevraagd, waaronder een huurovereenkomst en bewijzen van huurbetaling.
1.4.
Appellant heeft vervolgens op 25 februari 2015 een huurovereenkomst tussen [naam B.V.] en [naam bedijf] overgelegd. De huur bedraagt € 1.089,- per maand inclusief BTW. Verder heeft appellant facturen ter zake van de huur overgelegd over de periode augustus 2012 tot en met december 2014 alsmede een verklaring van zijn advocaat over de gang van zaken.
1.5.
Bij besluit van 31 maart 2015 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen en bij besluit van 2 april 2015 heeft het college de aan appellant in het kader van de aanvraag verstrekte voorschotten teruggevorderd.
1.6.
Het college heeft de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 31 maart 2015 en
2 april 2015 bij besluit van 3 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat onduidelijk is gebleven hoe appellant de huur van de loods heeft kunnen betalen. Bovendien heeft appellant geen bewijsstuk overgelegd dat de huur van de loods is beëindigd. Appellant heeft niet voldaan aan de op hem rustende inlichtingenverplichting als gevolg waarvan het college het recht op bijstand niet kan vaststellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 19 augustus 2014 (de datum waarop appellant zich heeft gemeld bij het college voor het doen van een aanvraag om bijstand) tot en met
31 maart 2015 (de datum van het afwijzingsbesluit).
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, is niet duidelijk geworden hoe hij de huur van de loods heeft kunnen betalen. Appellant heeft voor de betalingen tot april 2014 gesteld dat zijn opdrachtgevers gebruik maakten van zijn bankpas om de huur te voldoen. Deze opdrachtgevers stortten daartoe eerst geld op de rekening van appellant met diens bankpas. Deze stelling is evenwel op geen enkele wijze onderbouwd. De stelling van appellant dat hij vanaf april 2014 niet langer was gehouden tot huurbetalingen en dat na deze datum dan ook geen huurbetalingen meer hebben plaatsgevonden omdat de huurovereenkomst per april 2014 was beëindigd, wordt niet gevolgd. Vaststaat dat (het bedrijf van) appellant huurder was van een loods. Dat de huurovereenkomst is beëindigd omdat in de loods een hennepkwekerij was aangetroffen, heeft hij niet aangetoond. Een bewijs van de beëindiging van de huur is niet voor handen. Anders dan appellant heeft gesteld, blijkt niet uit de huurovereenkomst dat deze van rechtswege eindigt in het geval dat de loods wordt gebruikt als hennepkwekerij. Daar komt bij dat appellant facturen voor de huur tot en met december 2014 heeft overgelegd. Voor het standpunt dat de verhuurder bij aanvang van de overeenkomst een groot aantal facturen, te weten tot en met december 2014, tegelijk aan appellant heeft verstrekt en dat dat een gebruikelijke gang van zaken is, bestaan geen aanknopingspunten. Ook het feit dat na april 2014 vanaf de bankrekening van appellant geen huurbetalingen meer zijn gedaan, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat de huurovereenkomst na april 2014 is beëindigd. Huurbetalingen kunnen immers contant of via een andere rekening zijn voldaan.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet de nodige duidelijkheid heeft verschaft over de (huur van de) loods. Daarmee heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden als gevolg waarvan het college het recht op bijstand niet kon vaststellen. Het college heeft de aanvraag om bijstand van appellant terecht afgewezen. Tegen de terugvordering van de voorschotten heeft appellant geen afzonderlijke gronden aangevoerd, zodat deze geen bespreking behoeft.
4.5.
Gelet op 4.4 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik als voorzitter en M. Hillen en M. Schoneveld als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2017.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD