Uitspraak
16 mei 2017, 16/10319 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
1 oktober 2014 is aangemerkt als thuiswonende studerende, en de te veel betaalde toelage van in totaal € 1.645,04 van hem teruggevorderd. Bij besluit van 25 april 2016 heeft de minister aan appellant een bestuurlijke boete opgelegd. Aan deze besluiten is ten grondslag gelegd dat uit een controle op 12 februari 2016 is gebleken dat appellant niet woonde op het adres waaronder hij in de brp staat ingeschreven.
12 juli 2016 verlaagd. Appellant heeft geen beroep ingesteld tegen deze besluiten van
12 juli 2016.
3 november 2016 een bezoek heeft gebracht aan het brp-adres van appellant, heeft de minister appellant met ingang van 1 november 2016 aangemerkt als een uitwonende studerende en hem per die datum de daarbij behorende toelage toegekend.
29 juli 2016, de verklaring van de mentrix van 3 november 2016 en de ter zitting door appellant en zijn grootvader afgelegde verklaringen, voldoende is aangetoond dat appellant vanaf eind juli 2016 daadwerkelijk woont op zijn brp-adres. Zodoende komt appellant vanaf augustus 2016 in aanmerking voor een uitwonende beurs.