ECLI:NL:CRVB:2017:4168
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake zorgindicatie op grond van de AWBZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die haar beroep tegen een besluit van het CIZ niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellante had op 14 oktober 2014 een indicatie voor zorg aangevraagd, welke op 29 oktober 2014 door het CIZ werd afgewezen. Na bezwaar tegen deze afwijzing, verklaarde het CIZ op 22 juni 2015 het bezwaar ongegrond. Appellante stelde op 28 januari 2016 beroep in, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroep te laat was ingediend en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. De rechtbank baseerde haar oordeel op het feit dat het bestreden besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt aan appellante, en dat er geen bewijs was dat de gemachtigde van appellante het besluit niet had ontvangen.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit niet op de juiste wijze bekendgemaakt was. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was dat het besluit wel degelijk was ontvangen door de dochter van appellante, die als gemachtigde optrad. De Raad concludeerde dat het beroepschrift van appellante te laat was ingediend en dat er geen redenen waren om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank had dan ook terecht het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.