Uitspraak
10 februari 2015, 13/800 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een lening die is verstrekt op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004) aan de echtgenoot van appellante, die is overleden. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. Appellante was gehuwd met G, die op 22 augustus 2009 is overleden. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen had bij besluit van 6 november 2012 het restant van het bedrijfskrediet van appellante teruggevorderd, omdat zij hoofdelijk aansprakelijk was voor de terugbetaling. Appellante betwistte deze aansprakelijkheid, maar de Raad oordeelde dat de wetgever met het Bbz 2004 een systeem van gezinsbijstand heeft beoogd, waarbij echtgenoten als een eenheid worden gezien. De Raad concludeert dat appellante terecht hoofdelijk aansprakelijk is gehouden voor de terugbetaling van het krediet, ook al waren zij op huwelijkse voorwaarden gehuwd. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en stelt het terug te vorderen bedrag vast op € 3.110,60, waarbij het college wordt veroordeeld in de proceskosten van appellante.