ECLI:NL:CRVB:2007:BB1835

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2474 WWB + 06-2475 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing gezamenlijke aanvraag om bijstand voor zelfstandigen en hun echtgenoten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een gezamenlijke aanvraag om bijstand door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld. De betrokkenen, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], hadden een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd afgewezen omdat [betrokkene 1] als zelfstandige werd aangemerkt en derhalve geen recht op bijstand had volgens het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). De rechtbank Assen had eerder de afwijzing van de aanvraag vernietigd, maar het College ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag van [betrokkene 1] om bijstand op 2 december 2003 niet tijdig was behandeld en dat de aanvraag van 22 oktober 2004 om bijstand op basis van de WWB terecht was afgewezen. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat [betrokkene 2] geen zelfstandig recht op bijstand had, omdat zij samen met [betrokkene 1] een gezamenlijke huishouding voerde. De Raad benadrukte dat de wetgeving omtrent bijstandsverlening aan zelfstandigen en hun echtgenoten een sluitend systeem beoogt, waardoor deze personen geen recht op bijstand op basis van de WWB hebben.

De Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 28 juni 2005 ongegrond. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand door het College op goede gronden was gehandhaafd en dat betrokkenen, bij ongewijzigde omstandigheden, een nieuwe aanvraag op basis van het Bbz konden indienen.

Uitspraak

06/2474 WWB
06/2475 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 13 maart 2006, 05/664 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene 1] en [betrokkene 2], beiden wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkenen)
Datum uitspraak: 7 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2006. Appellant heeft zich daar laten vertegenwoordigen door
mr. R. Tellinga, werkzaam bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier (hierna: ISD Noordenkwartier). Voor betrokkenen is, met voorafgaand bericht, niemand verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Op 2 december 2003 heeft [betrokkene 1] een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Bij besluit van 24 mei 2004 is deze aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat zij de gevraagde aanvullende gegevens niet tijdig heeft verstrekt. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
Op 22 oktober 2004 hebben betrokkenen gezamenlijk een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij besluit van 31 december 2004 is deze aanvraag afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de aanvraag vanwege de zelfstandigenstatus van [betrokkene 1] getoetst dient te worden aan het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en dat op grond van reeds aanwezige gegevens moet worden aangenomen dat het bedrijf van [betrokkene 1] ([naam bedrijf]) niet levensvatbaar is.
Bij besluit van 28 juni 2005 heeft appellant het tegen het besluit van 31 december 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is, met gedeeltelijke wijziging van de grondslag, overwogen dat [betrokkene 1] als ondernemer in de zin van artikel 1, onder b, van het Bbz 2004 moet worden aangemerkt, zodat reeds daarom geen aanspraak op bijstand ingevolge de WWB kan worden gemaakt. Verder is opgemerkt dat het betrokkenen vrijstaat alsnog een nieuwe aanvraag ingevolge het Bbz 2004 in te dienen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 28 juni 2005 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Daarbij heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat appellant, nu [betrokkene 1] (als zelfstandige) geen aanspraak had op bijstand ingevolge de WWB, had dienen te beoordelen of [betrokkene 2] recht had op bijstand ingevolge de WWB naar de norm voor een alleenstaande, waarbij het inkomen van [betrokkene 1] in aanmerking kan worden genomen. Door dit niet te doen berust het besluit van appellant niet op een deugdelijke motivering en is het niet zorgvuldig voorbereid.
In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad overweegt allereerst, ambtshalve, het volgende ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
Uit de stukken blijkt dat de Colleges van burgemeester en wethouders van Leek, Marum en Noordenveld hebben beoogd de bevoegdheden van de colleges van deze drie gemeenten op het terrein van de WWB met ingang van 1 januari 2005 over te dragen aan de ISD Noordenkwartier. Artikel 11, derde lid, van de daartoe in het leven geroepen gemeenschappelijke regeling, vermeldt evenwel dat de taak van het dagelijks bestuur van de ISD is: het namens burgemeester en wethouders besluiten tot het verlenen van bijstand of uitkering. De Raad is van oordeel dat vanwege deze inconsistentie, voor zover hier van belang, geen consequenties kunnen worden verbonden aan de bedoelde gemeenschappe-lijke regeling, zodat deze in zoverre buiten beschouwing dient te blijven. Dit betekent dat, terugvallend op de wettelijke systematiek van de WWB en de Algemene wet bestuursrecht, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld ten tijde in geding - kennelijk anders dan beoogd - bevoegd was en is gebleven om te beslissen op het bezwaar van betrokkenen en tevens om hoger beroep in te stellen. Appellant kan in dit geval derhalve in het hoger beroep worden ontvangen.
De Raad overweegt voorts het volgende.
Artikel 11, vierde lid, van de WWB bepaalt dat het recht op bijstand de echtgenoten gezamenlijk toekomt, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft. Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de WWB wordt als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.
Tussen partijen is niet in geding, en ook voor de Raad staat vast, dat betrokkenen ten tijde in geding een gezamenlijke huishouding voerden als bedoeld in artikel 3 van de WWB. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, betekent dit dat [betrokkene 2] geen afzonderlijk zelfstandig subject van bijstand was, zodat bij de bijstandsaanvraag, mede gelet op artikel 18, eerste lid, van de WWB, de totale gezinssituatie van betrokkenen in ogenschouw diende te worden genomen. De aangevallen uitspraak komt reeds daarom voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen oordeelt de Raad verder als volgt.
De Raad stelt voorop dat het Bbz 2004 een specifieke bijstandsregeling voor - kort gezegd - zelfstandigen beoogt te zijn. Onder zelfstandige wordt ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Bbz 2004 verstaan: de belanghebbende van 18 tot 65 jaar, die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep en die aan de in genoemd onderdeel gestelde vereisten voldoet. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbz 2004 wordt de echtgenoot (of daarmee gelijkgestelde) tevens als rechthebbende op algemene bijstand ingevolge het Bbz 2004 aangemerkt. Naar het oordeel van de Raad heeft de wetgever, gelet op het voorgaande, met het BBZ 2004 beoogd een sluitend systeem van bijstandsverlening aan zelfstandigen en hun echtgenoten (of daarmee gelijk gestelden) te bieden. Dit betekent dat personen die als zelfstandige in bovenvermelde zin worden aangemerkt, alsmede hun echtgenoten (of daarmee gelijkgestelden), geen bijstand ingevolge de WWB toekomt.
De Raad stelt voorts vast dat niet in geding is dat [betrokkene 1] de status heeft van zelfstandige in de zin van het Bbz 2004. Dit brengt, gelet op het voorgaande, mee dat appellant de gezamenlijke aanvraag om bijstand ingevolge de WWB terecht heeft afgewezen en dit besluit na bezwaar op goede gronden heeft gehandhaafd. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank het beroep ongegrond had dienen te verklaren.
Het vorenstaande laat onverlet dat betrokkenen, bij ongewijzigde omstandigheden, desgewenst een specifieke aanvraag ingevolge het Bbz 2004 bij appellant kunnen indienen. Deze aanvraag zal dan door appellant aan het Bbz 2004 dienen te worden getoetst.
Het hoger beroep slaagt derhalve, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 28 juni 2005 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2007.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) A.C. Palmboom.
JK