ECLI:NL:CRVB:2017:4119
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 16 december 2014 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had eerder vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 1 januari 2013 tussen de 65% en 80% lag. Appellant heeft zich op 18 oktober 2012 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld en heeft recht op een uitkering op grond van de Wet WIA. Na een gewijzigde beslissing op bezwaar van het Uwv op 22 mei 2017, waarin werd vastgesteld dat appellant met ingang van 18 oktober 2012 recht heeft op een IVA-uitkering, heeft de Raad de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat het Uwv met de gewijzigde beslissing volledig tegemoet is gekomen aan de wensen van appellant, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.259,82 bedragen, en tot een schadevergoeding van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van griffier H. Achtot, op 29 november 2017.