ECLI:NL:CRVB:2017:4112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
16/5186 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Ziektewet na beoordeling van medische gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het besluit van het Uwv om de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) te beëindigen, werd bevestigd. Appellante, die als docent MBO werkzaam was, was sinds februari 2013 uitgevallen door lichamelijke en psychische klachten en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Op 2 april 2013 besloot het Uwv dat zij per 1 april 2013 weer geschikt werd geacht voor haar werk, wat leidde tot het beëindigen van haar ZW-uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv wees haar verzoek om herziening af, omdat er geen nieuwe medische feiten waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv het opnameprobleem van vitamine B12 ten onrechte niet als nieuw feit had aangemerkt, maar bevestigde de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij stelde dat haar medische situatie op de datum in geding niet correct was beoordeeld. Ze voerde aan dat haar vitamine B12-tekort veel ernstiger was dan het Uwv had aangenomen en dat dit haar in staat om te werken beïnvloedde. Het Uwv voerde echter aan dat de door appellante ingebrachte medische gegevens onvoldoende bewijs boden voor haar standpunt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellante ingebrachte medische gegevens geen aanleiding gaven om te concluderen dat haar beperkingen op de datum in geding waren onderschat. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/5186 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
21 juni 2016, 15/1012 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Stoel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Stoel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als docent MBO. Op 13 februari 2013 is zij uitgevallen wegens lichamelijke en psychische klachten. Zij ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Bij besluit van 2 april 2013 is vastgesteld dat appellante met ingang van
1 april 2013 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat zij met ingang van die datum weer geschikt is geacht voor haar laatst verrichte werk. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van 21 maart 2013 ten grondslag. Tegen het besluit van 2 april 2013 heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij brief van 20 juni 2014 heeft appellante het Uwv verzocht het besluit van 2 april 2013 te herzien. Bij dit verzoek heeft appellante een aantal stukken gevoegd, waaronder medische verklaringen uit de behandelend sector. Bij besluit van 31 juli 2014 is dit verzoek door het Uwv afgewezen, omdat in de door appellante overgelegde stukken geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gebracht die aanleiding zouden kunnen zijn om de eerdere beslissing te herzien.
1.3.
Het door appellante tegen het besluit van 31 juli 2014 gemaakte bezwaar is in overeenstemming met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 januari 2014 (lees: 9 januari 2015) bij besluit van 14 januari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Volgens de rechtbank heeft het Uwv het opnameprobleem van vitamine B12 ten onrechte niet als nieuw feit aangemerkt. De rechtbank heeft echter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten omdat de door appellante overgelegde medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat het Uwv bij de beoordeling per datum in geding haar beperkingen heeft onderschat. Voorts heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3.1.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten en het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. Appellante kan zich niet verenigen met de conclusie van de rechtbank dat uit de door haar overgelegde medische gegevens niet blijkt dat zij op de datum in geding meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Daarbij heeft zij verwezen naar de gegevens waaruit blijkt dat een vitamine B12-tekort een veel grotere impact op haar gezondheidssituatie heeft dan waarvan de verzekeringsarts destijds bij de beoordeling van haar medische situatie is uitgegaan. Een vitamine B12-tekort geeft een scala van klachten waaronder extreme vermoeidheid en concentratieproblemen en om deze reden acht zij zich niet in staat om haar eigen werk (volledig) te verrichten. Volgens appellante blijkt uit deze gegevens dat het vitaminekort mede een gevolg is van de omstandigheid dat de suppletie, die zij inneemt in verband met dit tekort, niet aanslaat. Ook deze omstandigheid, die destijds bij de beoordeling in 2013 nog niet bekend was, vormt aanleiding om het besluit van 1 april 2013 te herzien. Ter ondersteuning van haar standpunten heeft zij in hoger beroep bij brieven van 13 juli 2017 en 24 juli 2017 nog nadere medische informatie ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een tweetal rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 januari 2017 en 18 juli 2017 ingebracht en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep van appellante richt zich tegen het door de rechtbank in stand laten van de rechtsgevolgen. Beoordeeld moet dus worden of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de door appellante ingebrachte medische gegevens geen aanleiding geven voor het oordeel dat de beperkingen van appellante op de datum in geding zijn onderschat.
4.2.
De resultaten van het door appellante ingebrachte aanvullende laboratoriumonderzoek van de behandelend internist/haematoloog dr. J.J.A. Auwerda van 26 juli 2016 laten geen duidelijke afwijkingen zien. Dit geldt ook voor de door appellante ingebrachte informatie van de MDL-arts dr. M. Kara en neuroloog R.J.J. Tans. Ook de overige door appellante in deze procedure ingebrachte (medische) informatie, waaronder de in de hoger beroep ingebrachte informatie, biedt onvoldoende steun voor het standpunt van appellante dat haar beperkingen zijn onderschat. Deze informatie bevat algemene beschouwingen over de gevolgen van een vitamine B12-tekort zonder dat daarbij wordt aangegeven wat dit concreet betekent voor de medische situatie van appellante op de datum in geding. Het eveneens ingezonden medisch en arbeidskundig rapport van A-REA van 22 september 2013 is opgemaakt in het kader van de Wet werk en bijstand. Bij de beoordeling van een uitkering op grond van deze wet worden andere criteria gehanteerd dan bij de beoordeling van het recht op een uitkering op grond van de ZW. De omstandigheid dat de aan appellante in verband met haar vitaminetekort toegediende suppletie niet aanslaat, kan evenmin tot de conclusie leiden dat het Uwv de beperkingen van appellante op 1 april 2013 heeft onderschat. In zijn reactie van 18 juli 2017 op door appellante ingezonden gegevens heeft de verzekeringsarts afdoende gemotiveerd dat die gegevens in het licht van de eerdere gegevens en het verrichte onderzoek op 6 januari 2015 geen aanleiding geven het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
4.3.
Gelet op wat in 4.1 en 4.2 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.S. van der Kolk als voorzitter en
F.M.S. Requisizione en A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van
G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

KS