ECLI:NL:CRVB:2017:4093
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) en de terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die wettelijk vertegenwoordigd wordt door zijn ouders, tegen een besluit van VGZ Zorgkantoor B.V. betreffende de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) voor de zorg die aan hem is verleend. Appellant, geboren in 2004, heeft een chronische posttraumatische stressstoornis, een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit en visusverlies. Het Zorgkantoor had appellant een pgb verleend voor de periode van 1 november 2014 tot en met 31 december 2014, maar heeft later het pgb voor het jaar 2014 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 3.592,98 aan onverschuldigd betaalde voorschotten teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Zorgkantoor verklaarde het bezwaar ongegrond, omdat appellant niet alle opgevraagde documenten had overgelegd, waaronder de zorgovereenkomst en zorgbeschrijving van de zorgverlener.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verantwoording van het pgb niet voldeed aan de eisen, omdat appellant geen zorgplan en zorgbeschrijving had overgelegd. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de verleende voorschotten waren besteed aan zorg waarvoor het pgb bedoeld was. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de zorgovereenkomst verkeerd was geïnterpreteerd en dat hij geen andere informatie van de zorgverlener kon verkrijgen. Hij stelde dat het pgb aan de zorg was besteed en dat de terugvordering ernstige financiële gevolgen zou hebben voor zijn gezin.
De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat appellant in hoger beroep geen steun heeft gevonden voor een ander oordeel. Het zorg-leefplan dat appellant in hoger beroep heeft overgelegd, was te summier en voldeed niet aan de eisen om te kunnen vaststellen welke zorg uit het pgb betaald mocht worden. De Raad oordeelde dat de financiële problemen van appellant niet meebrachten dat het Zorgkantoor niet gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om de onverschuldigd betaalde voorschotten terug te vorderen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees een vergoeding in de proceskosten af.