ECLI:NL:CRVB:2017:4091

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
16/728 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en maatmanomvang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als chauffeur en gemeenteraadslid heeft gewerkt, heeft zich ziek gemeld wegens benauwdheidsklachten en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar appellant is het niet eens met de vastgestelde maatmanomvang van minder dan 20 uur per week. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat de maatmanomvang op goede gronden is vastgesteld op basis van de gegevens die de werkgever aan de belastingdienst heeft verstrekt. In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt, maar de Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

16.728 WIA

Datum uitspraak: 24 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
16 december 2015, 15/1674 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.G. Pieper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pieper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is werkzaam geweest als chauffeur bij een verfgroothandel en als gemeenteraadslid. Hij heeft zich met ingang van 15 januari 2012 ziek gemeld wegens benauwdheidsklachten. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellant onderzocht en de belastbaarheid van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 maart 2014. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft geconcludeerd dat appellant niet geschikt is voor zijn eigen werk en het loonverlies op basis van een theoretische schatting vastgesteld op 88,23%. Hierop heeft het Uwv bij besluit van
30 april 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 12 januari 2014 (de datum in geding) recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 april 2014 is bij beslissing op bezwaar van 24 juni 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 11 mei 2015 op één onderdeel gewijzigd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van nieuwe functies en na aanpassing van het maatmaninkomen het verlies aan verdienvermogen van appellant vastgesteld op 38,41%. Daarbij is alleen het werk bij de verfgroothandel als verzekerde arbeid aangemerkt en is de omvang van de maatmanarbeid vastgesteld op 14,87 uur.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben volgens de rechtbank een zorgvuldig onderzoek verricht. Appellant heeft geen medische gegevens in het geding gebracht die twijfel wekken over de correctheid van de vaststelling van zijn belastbaarheid op de datum in geding. De rechtbank heeft dan ook geen reden gezien om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellant op onjuiste wijze in de FML van 11 mei 2015 zijn neergelegd. Met inachtneming van zijn medische beperkingen heeft het Uwv appellant terecht in staat geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de maatmanomvang op goede gronden vastgesteld op basis van het aantal in de referteperiode (in dit geval alle loontijdvakken in 2011) verloonde uren, waarbij is uitgegaan van de gegevens die de werkgever aan de belastingdienst heeft verstrekt. Gelet hierop is de mate van arbeidsongeschiktheid volgens de rechtbank terecht vastgesteld op 38,41%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een maatmanomvang van minder dan 20 uur. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat in de referteperiode het aantal verloonde uren 20 uur per week bedroeg.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is alleen de omvang van de maatman in geschil.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De overwegingen van de rechtbank over de omvang van de maatmanarbeid en de daaraan verbonden conclusie voor de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit worden geheel onderschreven. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is uitgegaan van een onjuiste maatmanomvang. Terecht heeft de rechtbank de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, die blijkens zijn rapport de maatmanomvang heeft vastgesteld op basis van het aantal in de referteperiode verloonde uren, waarbij is uitgegaan van de gegevens die de werkgever aan de belastingdienst heeft verstrekt, geaccepteerd.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) I.G.A.H. Toma

JL