Uitspraak
15/5402 WWAJ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
21 juli 2015, 15/2940 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 november 2017
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 3 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1027, een tussenuitspraak gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 mei 2017 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
22 mei 2017 ingezonden.
Appellant heeft hierop zijn zienswijze gegeven.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer. Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en is het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij voegt daar het volgende aan toe.
1.2.
In de tussenuitspraak is geoordeeld dat het besluit van 13 maart 2015 (bestreden besluit) niet deugdelijk is gemotiveerd. De Raad heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld nader te onderzoeken of de door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep noodzakelijk geachte begeleiding binnen het in overweging 4.6 van de tussenuitspraak beschreven leidinggevende en collegiale kader blijft en of appellant niet veeleer is aangewezen op werk onder beschutte omstandigheden. Het (impliciete) standpunt van het Uwv dat daarvan geen sprake is, is onvoldoende gemotiveerd.
2. De Raad stelt vast dat het Uwv na de tussenuitspraak in essentie heeft volstaan met een herhaling van wat al eerder naar voren was gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 17 mei 2017 andermaal te kennen gegeven dat appellant begeleiding nodig heeft in het werk om eventuele problemen te bespreken. Dit zal in het begin misschien wekelijks zijn, later maandelijks en hoeft niet op de werkplek zelf gegeven te worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapport van 22 mei 2017 herhaald dat de voorgehouden functies routinematig van aard zijn en dat op de werkplek geen begeleiding nodig is, anders dan de begeleiding die een gezonde gelijke kan verwachten. Bij eventuele problemen in de werksfeer kan een jobcoach uitkomst bieden, maar als betrokkene gewend is is dat niet meer nodig. Dergelijke begeleiding in re-integratie valt buiten bestek van de beoordeling.
3. Nu het Uwv in essentie heeft volstaan met een herhaling van het eerdere standpunt heeft het Uwv niet voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht om het standpunt dat appellant niet is aangewezen op werk in beschutte omstandigheden te motiveren. Het bestreden besluit wordt vernietigd en het Uwv zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 oktober 2014. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen wordt het beroep gegrond verklaard.
4. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten voor verleende rechtsbijstand in bezwaar tot een bedrag van € 990,- en in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 990,- en in hoger beroep tot € 990,-. In totaal betreft het een bedrag van
€ 2.970,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 13 maart 2015;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze
uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.970,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.L. Rijnen