ECLI:NL:CRVB:2017:4077
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep studiefinanciering en bewijs van woonadres
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die studiefinanciering heeft aangevraagd en daarbij hetzelfde brp-adres heeft opgegeven waarvan eerder door de minister was vastgesteld dat hij daar niet woonde. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de minister mag verlangen dat de appellant aantoont, met objectief bewijs, dat hij op de latere datum voldoet aan de vereisten voor het normbedrag voor een uitwonende studerende. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verklaringen van de familieleden van de appellant onvoldoende concrete informatie bevatten om aan te tonen dat hij op het brp-adres woonde. De Raad bevestigt deze uitspraak en stelt dat de minister bij zijn besluitvorming mag uitgaan van de eerder vastgestelde situatie, die in rechte onaantastbaar is geworden. De appellant heeft onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat hij op het brp-adres woonde, en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de poststukken en verklaringen niet voldoende zijn om zijn standpunt te onderbouwen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.