ECLI:NL:CRVB:2017:4064
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van plichtsverzuim en evenredigheid van disciplinaire straf voor mishandeling door een PI-medewerker
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de disciplinaire straf van ontslag van een penitentiaire inrichting (PI)-medewerker werd bevestigd. De appellant, die als PI-medewerker werkzaam was, was eerder veroordeeld voor de mishandeling van zijn echtgenote. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de minister van Justitie en Veiligheid terecht de disciplinaire straf van ontslag heeft opgelegd wegens plichtsverzuim. De Raad stelt vast dat de mishandeling niet kan worden beschouwd als een relatief licht vergrijp en dat het gedrag van de appellant, dat in de privésfeer plaatsvond, een onaanvaardbaar veiligheidsrisico voor de PI met zich meebracht. De Raad bevestigt dat de minister de integriteitseisen die aan PI-medewerkers worden gesteld, in acht heeft genomen en dat eerdere incidenten van explosief en agressief gedrag van de appellant ook in de beoordeling zijn meegenomen. De Raad concludeert dat de opgelegde straf van ontslag evenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim en dat er geen aanleiding is om te concluderen dat de minister in dit geval een onterecht zware straf heeft opgelegd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.