ECLI:NL:CRVB:2017:4023

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
15/7911 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 29 augustus 2010 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand. De aanleiding voor de intrekking was een anonieme melding dat appellant actief was op Marktplaats, waar hij telefoons en computers repareerde en verkocht zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Venlo. Na een onderzoek door de sociale rechercheur van de gemeente Venlo, waarbij onder andere de woning van appellant doorzocht werd, concludeerde het college dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Dit leidde tot een besluit van 11 december 2014 om de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en een bedrag van € 60.572,13 terug te vorderen.

Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Limburg verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep betwistte appellant de uitspraak van de rechtbank, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij recht had op bijstand. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om aannemelijk te maken dat hij recht had op bijstand, en dat hij dit niet had gedaan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de bijstand terecht was.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken op 21 november 2017. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.7911 WWB

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
21 oktober 2015, 15/1056 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
Datum uitspraak: 21 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.M.M. Menting, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017. Namens appellant is mr. Menting verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 29 augustus 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Hij ontving daarnaast bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant adverteert op Marktplaats heeft [naam 1] , sociaal rechercheur van de gemeente Venlo, een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft [naam 1] onder meer dossieronderzoek gedaan, de basisregistratie personen en Suwinet geraadpleegd, inlichtingen ingewonnen bij de Belastingdienst en gegevens opgevraagd bij Marktplaats. [naam 1] heeft ook met toestemming van de rechter-commissaris op 20 oktober 2014 de woning van appellant doorzocht, appellant verhoord en [naam 2] gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 10 december 2014.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
11 december 2014 de bijstand met ingang van 29 augustus 2010 in te trekken en de vanaf die datum gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 60.572,13 van appellant terug te vorderen. De besluitvorming berust op de overweging dat appellant sinds de aanvang van de bijstand computers en telefoons heeft gerepareerd en verhandeld via internet en daarvan geen mededeling heeft gedaan aan het college. Appellant heeft zijn inlichtingenverplichting geschonden en als gevolg daarvan is het recht op bijstand niet vast te stellen.
1.4.
Bij besluit van 16 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2014 ongegrond verklaard. Het college heeft in het bestreden besluit aan de intrekking mede ten grondslag gelegd dat appellant met [naam 2] een gezamenlijke huishouding voerde en dat appellant ook op dat punt zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 29 augustus 2010 tot en met 11 december 2014.
4.2.
Appellant betwist niet dat hij in de te beoordelen periode computers en telefoons heeft gerepareerd en verkocht en daarmee de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.3.
Schending van de inlichtingenplicht levert een grond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.4.
Omdat appellant heeft verzuimd om het college op de hoogte te stellen van zijn activiteiten en de daarmee verworven inkomsten, lag het, anders dan appellant stelt, niet bij het college om nader onderzoek te doen om alsnog het recht op bijstand te kunnen vaststellen, maar lag het op zijn weg om concrete en verifieerbare gegevens over te leggen om het recht op bijstand alsnog te kunnen vaststellen.
4.5.
Tussen partijen is verder in geschil of aan de hand van de door appellant gevoerde administratie het recht op bijstand alsnog is vast te stellen.
4.6.
Appellant heeft in beroep handmatig opgestelde overzichten overgelegd, zoals hij die in notitieboekjes heeft bijgehouden. Uit die overzichten blijkt niet welke van de beschreven computers en telefoons zijn verkocht en voor welke prijs. De toelichting van appellant op die overzichten is onvoldoende om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. Als een computer of telefoon is doorgestreept zou die volgens een eerder door appellant ingenomen standpunt zijn verkocht, maar in hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat doorgestreept betekent dat die goederen zijn teruggegaan naar de eigenaar. In de overgelegde administratie wordt bij een aantal goederen in het geheel geen toelichting gegeven. Verkoopprijzen staan ook niet bij alle computers en telefoons genoemd. Verder ontbreekt iedere administratie van de door appellant verrichte reparaties, wat op geld waardeerbare werkzaamheden zijn.
4.7.
Nu een deugdelijke administratie ontbreekt, is niet voldoende inzicht te krijgen in het geheel van de door appellant verrichte activiteiten en de in verband daarmee ontvangen inkomsten. Het college is daarom niet in staat het recht op bijstand vast te stellen. Anders dan appellant ter zitting heeft bepleit, was het college niet gehouden zijn inkomsten schattenderwijs vast te stellen. Voor het maken van een verantwoorde schatting zijn volstrekt onvoldoende concrete gegevens of andere aanknopingspunten voorhanden.
4.8.
Verder voert appellant aan dat hij na het huisbezoek op 20 oktober 2014 gestopt is met het verkopen van goederen via internet. Anders dan appellant betoogt, leidt dat er niet toe dat na die datum het recht op bijstand wel kan worden vastgesteld. Appellant heeft immers erkend dat hij na die datum nog wel een aantal advertenties online heeft laten staan en gebleken is dat hij in die periode een VW Kever heeft verkocht. Deze activiteiten heeft appellant niet gemeld bij het college, dus ook voor deze periode geldt dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden en het aan hem is aannemelijk te maken dat hij in die periode recht op volledige of aanvullende bijstand zou hebben gehad. Appellant heeft geen concrete en verifieerbare gegevens overgelegd met betrekking tot de genoten inkomsten.
4.9.
Uit 4.3 tot en met 4.8 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en A. Stehouwer en
C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2017.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) J. Tuit

IJ